ECLI:NL:GHAMS:2021:568

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
200.267.779/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op uitspraak inzake partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak, die door het Gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2021 is behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2018 ontvangen, waarin werd bepaald dat hij € 700,- per maand aan de vrouw, verweerster in hoger beroep, moest betalen als partneralimentatie. De man heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen, terwijl de vrouw verzocht om bekrachtiging van de beschikking.

Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheiding op 13 mei 2019 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man heeft aangevoerd dat hij geen draagkracht heeft om de partneralimentatie te betalen, en het hof heeft dit argument onderzocht. De man ontving een WIA-uitkering en een pensioen, maar had ook verschillende uitgaven, waaronder huur en aflossingen op schulden. Het hof concludeert dat de man, gezien zijn financiële situatie, geen draagkracht heeft voor het betalen van partneralimentatie aan de vrouw.

Daarom heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van partneralimentatie afgewezen. De beslissing houdt rekening met de reeds betaalde alimentatie en de financiële situatie van de vrouw, die slechts inkomsten tot het bijstandsniveau heeft. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.267.779/01
zaaknummer rechtbank: C/13/649437 / FA RK 18-3709
beschikking van de meervoudige kamer van 23 februari 2021 inzake
[de man],
wonende te [plaats A] (Spanje),
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.C.A. Stallen te Eindhoven,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Kaouass te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof handhaaft hetgeen is overwogen in zijn beschikking van 17 maart 2020. Bij deze beschikking heeft het hof de man ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en bepaald dat de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voorgezet op een nader te bepalen datum.
1.2
Bij het hof zijn nadien ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 8 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op 14 juli 2020;
- een brief van de zijde van de man van 17 augustus 2020 met bijlagen, ingekomen op 18 augustus 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 27 augustus 2020 met bijlage, per faxbericht ingekomen op diezelfde datum.
1.3
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft op 31 augustus 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de man;
- de advocaat van de vrouw.
1.4
De man had bij brief van 17 augustus 2020 meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.De feiten

2.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
2.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 1989 op het consulaat van Marokko te Rotterdam. Bij genoemde beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2018 is de echtscheiding van partijen uitgesproken.
2.3
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

3.De omvang van het geschil

3.1
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de vrouw, voor zover hier van belang, bepaald dat de man € 700,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie), met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking,
primair het verzoek van de vrouw tot veroordeling van de man een bijdrage van € 700,- per maand aan partneralimentatie te betalen, af te wijzen,
subsidiair de bijdrage van de man op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht, en met ingang van de datum van de beschikking in hoger beroep, althans met ingang van een zodanige datum als het hof juist oordeelt,
en het verzoek van de vrouw de beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, af te wijzen.
3.3
De vrouw verzoekt het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover het de beslissing inzake de partneralimentatie betreft,
en in ieder geval de kosten te compenseren en de te wijzen beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De motivering van de beslissing

Vooraf
4.1
Ten eerste bespreekt het hof (ambtshalve) of de beschikking van 12 december 2018 inmiddels haar kracht heeft verloren. In de uittreksels basisregistratie personen ten aanzien van partijen staat immers niet vermeld dat het huwelijk van partijen is ontbonden, en voorts heeft dit hof bij beschikking van 17 maart 2020 geoordeeld dat de betekening van de echtscheidingsbeschikking op 28 december 2018 ongeldig was en dat de beschikking (pas) op enig moment vanaf 18 juli 2019 aan de man is betekend.
Ter zitting in hoger beroep hebben de advocaten namens partijen de gang van zaken hieromtrent, alsook hun standpunten, toegelicht.
4.2
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens de brief van 13 mei 2019 van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag, is de echtscheiding van partijen diezelfde dag ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Niet gebleken is dat partijen, of één van hen nadien bezwaar heeft gemaakt tegen die inschrijving of de doorhaling daarvan heeft verzocht. Voorts is het beroepschrift van de man niet met zoveel woorden gericht tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding. Er is geen grief gericht tegen die beslissing. Blijkens het verweerschrift in hoger beroep en de door mr. Kaouass ter zitting in hoger beroep gegeven toelichting, heeft de vrouw evenmin begrepen dat het appel was gericht tegen de echtscheidingsbeslissing. Het hof gaat er dan ook van uit dat het huwelijk van partijen op 13 mei 2019 op de voet van artikel 1:163 lid 1 BW is ontbonden door echtscheiding. Het hof zal in het navolgende het appel tegen de partneralimentatie inhoudelijk bespreken.
Partneralimentatie
Ingangsdatum
4.3
Het hof zal de ingangsdatum van een eventueel vast te stellen partneralimentatie bepalen op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, te weten 13 mei 2019.
Draagkracht van de man
4.4
Bij de beoordeling van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens.
De man, geboren [in] 1955, had in 2019 de volgende inkomsten en relevante uitgaven:
- een WIA-uitkering van in totaal € 8.626,- bruto, blijkens de jaaropgaaf 2019;
- een pensioen van Campina van in totaal € 4.984,- bruto, blijkens de jaaropgaaf 2019;
- een huur van € 200,- per maand, zoals mr. Stallen ter zitting in hoger beroep onweersproken heeft gesteld;
- de man heeft geen ziektekostenpremie.
De man had in 2020 de volgende inkomsten en relevante uitgaven:
- een WIA-uitkering van gemiddeld € 700,- bruto per maand, blijkens de betaalspecificaties van mei tot en met juli 2020;
- een pensioen bij Campina van € 417,- bruto per maand, blijkens de specificatie van januari 2020;
- een huur van € 200,- per maand;
- een aflossing op een schuld bij de Belastingdienst sinds februari 2020 van € 75,- per maand, blijkens de rekeningafschriften van de man van mei tot en met juli 2020;
- de man heeft geen ziektekostenpremie.
4.5
De man heeft, gelet op voormelde gegevens, geen draagkracht voor het betalen van partneralimentatie aan de vrouw. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het inleidende verzoek van de vrouw tot het betalen van partneralimentatie alsnog afwijzen, met inachtneming van het navolgende.
Voor zover de man tot heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald dan op grond van deze beschikking verschuldigd is, zal het hof de partneralimentatie voor die periode bepalen op hetgeen is betaald of verhaald. De vrouw heeft immers slechts inkomsten tot maximaal bijstandsniveau en zij heeft de gebruikelijke lasten, waaronder huur, zorgverzekeringspremie, nutsvoorzieningen en telefoonkosten. Terugbetaling van ontvangen alimentatie kan in redelijkheid niet van haar worden verlangd.
4.6
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2018, voor zover daarbij een uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw is bepaald, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de vrouw tot vaststelling van een uitkering tot haar levensonderhoud af, behoudens voor zover de man over de periode vanaf 13 mei 2019 tot heden meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald dan uit deze beschikking voortvloeit; in dat geval bepaalt het hof de bijdrage tot heden op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A.N. van de Beek en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 23 februari 2021 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.