ECLI:NL:GHAMS:2021:561

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
200.279.155/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders over kinderen en benoeming voogdes

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun drie kinderen, geboren in 2005, 2008 en 2009. De ouders, die in hoger beroep waren gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, verzochten om het gezag niet te beëindigen en om de oma als voogdes te benoemen. De Raad voor de Kinderbescherming, die als verweerder optrad, verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking waarbij het gezag was beëindigd en de GI als voogdes was benoemd.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds november 2014 bij de oma wonen, omdat de ouders niet in staat waren voor hen te zorgen. De ouders hebben in het verleden hulp geweigerd en er zijn zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. Het hof concludeert dat de ouders ook nu niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van de kinderen te dragen. De ouders hebben aangegeven geen hulp nodig te hebben, maar het hof oordeelt dat de situatie van de kinderen ernstig bedreigd wordt bij terugplaatsing bij de ouders.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en benoemt de GI tot voogdes over de kinderen, omdat dit in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De ouders en de oma blijven belangrijk in het leven van de kinderen, en het hof benadrukt het belang van het behoud van het contact tussen hen. De beslissing is ingrijpend voor alle betrokkenen, maar noodzakelijk voor de ontwikkeling van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.279.155/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/298319 / FA RK 20-162
Beschikking van de meervoudige kamer van 23 februari 2021 inzake
[de moeder] en [de vader] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder en de vader, dan wel gezamenlijk de ouders,
advocaat: mr. Z. Taspinar te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Haarlem,
gevestigd te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] );
- [oma] (hierna te noemen: de oma);
- de gecertificeerde instelling (GI) de Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de voogdes).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 25 maart 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 8 juni 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 25 maart 2020.
2.2
De raad heeft op 7 juli 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [kind 1] en [kind 2] , ieder afzonderlijk, gesproken, in het bijzijn van de griffier. De inhoud van die gesprekken is tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 28 januari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. Taspinar voornoemd;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- de oma;
- de vertegenwoordiger van de voogdes.
De vader en de oma zijn vergezeld van de heer A. Dönmez, tolk in de Turkse taal.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [kind 1] , [in] 2005 te [geboorteplaats] ;
- [kind 2] , [in] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [kind 3] , [in] 2009 te [geboorteplaats] .
[kind 1] , [kind 2] en [kind 3] zullen hierna gezamenlijk ‘de kinderen’ worden genoemd.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 13 februari 2012 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling nadien telkens is verlengd, de laatste keer tot 13 februari 2021.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 22 januari 2015 is machtiging verleend de kinderen uit huis te plaatsen, tot 22 januari 2016. Op 11 februari 2016 is wederom machtiging verleend de kinderen uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin. Deze machtiging is nadien telkens is verlengd, de laatste keer tot 13 februari 2021.
De kinderen wonen sinds november 2014 bij de oma (de moeder van de moeder).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de raad, het gezag van de ouders over de kinderen beëindigd, met benoeming van de GI tot voogdes over de kinderen.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair het inleidend verzoek van de raad af te wijzen, en subsidiair de oma te benoemen tot voogdes over de kinderen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Aan het hof ligt allereerst ter beoordeling de vraag voor of de gronden voor beëindiging van het gezag van de ouders over de kinderen aanwezig zijn. Volgens de ouders is dat niet het geval, volgens de raad en de GI wel. De verschillende standpunten zullen hierna aan de orde komen.
5.3
Uit de stukken van het dossier en ter zitting is het hof het volgende gebleken. De kinderen wonen sinds november 2014 bij de oma. Daarvoor waren zorgen ontstaan over hun thuissituatie bij de ouders. De raad concludeerde in januari 2012 na onderzoek dat het de kinderen ontbrak aan basale zorg, veiligheid en inzicht van de ouders in hun behoeften. Hulpverlening stagneerde doordat de moeder dit weigerde, geen openheid van zaken gaf en veel achterdocht toonde. Nadat de kinderen in februari 2012 door de kinderrechter onder toezicht waren gesteld van de GI, is het gezin begeleid door OCK Het Spalier. Desondanks namen de zorgen toe; thuis en op school waren er veel conflictsituaties.
Eind 2014 moesten de ouders vanwege financiële problemen hun woning ontruimen en werden de kinderen bij de oma geplaatst. De kinderrechter heeft in januari 2015 een machtiging tot hun uithuisplaatsing bij de oma verleend. In oktober van dat jaar zijn de ouders na wederom een hoogopgelopen conflict naar Turkije vertrokken zonder de GI hierover in te lichten. In februari 2016 is door de GI na onderzoek besloten dat het opvoedperspectief van de kinderen bij de oma ligt.
De ouders zijn in mei 2016 teruggekeerd naar Nederland, waarna de situatie verbeterde. De samenwerking tussen de ouders en de GI en de contacten tussen de ouders en de kinderen verliepen goed en de kinderen ontwikkelden zich bij de oma positief binnen hun mogelijkheden. De raad oordeelde in februari 2017 – desgevraagd door de GI – dat het ouderlijk gezag de ontwikkeling van de kinderen niet bedreigde, zodat een maatregel tot beëindiging van het gezag van de ouders niet op zijn plaats was. Redengevend daartoe was voor de raad de veilige hechting van de kinderen aan de oma, de goede band tussen de kinderen en de ouders, het feit dat de ouders zich onthielden van uitspraken naar de kinderen over terugkeer naar de thuissituatie bij hen en de medewerking van de ouders aan verbetering van hun situatie. In juni 2017 wees de rechtbank, die dat standpunt onderschreef, het - door de GI geïnitieerde - verzoek om een gezagsbeëindigende maatregel af.
De omgang tussen de ouders en de kinderen is vervolgens uitgebreid; de kinderen verblijven nu elke dag na schooltijd tot etenstijd bij de ouders. De samenwerking tussen de ouders, de oma en de voogdes verloopt goed.
Zowel de ouders als de oma hebben ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven dat de kinderen naar hun mening weer het beste bij de ouders kunnen wonen. Ook [kind 1] en [kind 2] hebben tijdens het gesprek met de voorzitter verklaard dat zij dat graag willen, hoewel zij het heel goed hebben bij oma. Gebleken is dat er tussen de ouders en de kinderen regelmatig over wordt gepraat. Ook de voogdes ervaart dat de ouders, de kinderen en oma haar regelmatig vragen wanneer de kinderen weer bij de ouders gaan wonen.
De ouders hebben ter zitting tevens verklaard geen hulp nodig te hebben bij de opvoeding van de kinderen. Het enige dat volgens hen aan thuisplaatsing van de kinderen in de weg staat is het feit dat hun woning (een tweekamerappartement) te weinig ruimte biedt voor permanent verblijf van de kinderen bij hen. Zij zijn dan ook op zoek naar een grotere woning. De oma onderschrijft het standpunt van de ouders, zo heeft zij ter zitting verklaard.
5.4
Het hof overweegt als volgt. De kinderen zijn in november 2014 bij de oma geplaatst, omdat de ouders toen niet in staat waren voor hen te zorgen en de ontwikkeling van de kinderen daardoor ernstig werd bedreigd. Hulpverlening aan de ouders heeft daarin toen geen verandering kunnen brengen. Nadat de ouders in oktober 2015 naar Turkije waren vertrokken, heeft de GI in februari 2016 besloten dat het opvoedperspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt. Sindsdien is niet meer ingezet op hulpverlening aan de ouders die gericht was op terugplaatsing van de kinderen bij hen. In zoverre is er thans geen verschil gebleken met de situatie ten tijde van de uithuisplaatsing van de kinderen bij de oma. De ouders vinden zelf dat zij geen hulp nodig hebben als de kinderen weer bij hen worden geplaatst. De conclusie kan in deze omstandigheden niet anders zijn dan dat de ouders ook nu niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van de kinderen te dragen. Nog daargelaten de vraag of hulpverlening aan de ouders in dit stadium gelet op het tijdverloop nog aan de orde is, is niet aannemelijk dat deze zou helpen, reeds omdat de ouders zelf de noodzaak van hulpverlening niet inzien. Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk dat de kinderen bij terugplaatsing bij de ouders ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
5.5
Duidelijk is voorts dat het opvoedingsperspectief van de kinderen bij de oma ligt. De kinderen wonen inmiddels ruim zes jaar bij haar en iedereen is het erover eens dat dat goed gaat. De oma biedt de kinderen de noodzakelijke structuur en stabiliteit en de ontwikkeling van de kinderen verloopt goed. Uit de stukken, ter zitting en ook tijdens de gesprekken met [kind 1] en [kind 2] is echter gebleken dat daarover bij de ouders, de oma en de kinderen geen duidelijkheid bestaat; zij gaan ervan uit dat thuisplaatsing van de kinderen bij de ouders nog tot de mogelijkheden behoort. Het opvoedingsperspectief is voor hen dus onzeker. In zoverre is er verschil met de situatie in 2017 toen de rechtbank het verzoek om gezagsbeëindiging in navolging van de raad afwees. De huidige onzekerheid over het opvoedingsperspectief van de kinderen blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bestaan, ook al hebben de ouders tot op heden tegen die verlenging geen bezwaar gemaakt. Voldoende aannemelijk is dat het belang van de kinderen hiermee niet is gediend. Voor hen behoort met het oog op hun verdere evenwichtige ontwikkeling de continuïteit van hun opvoedsituatie te zijn gewaarborgd en duidelijkheid te bestaan over hun opvoedperspectief bij de oma. De jaarlijkse verlenging van de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is dus niet meer toereikend.
De raad heeft nog onderzocht of beëindiging van de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing tot de mogelijkheden behoort, maar is tot de conclusie gekomen dat dit niet het geval is. Het hof deelt dat standpunt, nu de ouders terugplaatsing van de kinderen bij hen voorstaan, maar dit, zoals uit het voorgaande volgt, niet meer aan de orde is.
5.6
Dit leidt tot de conclusie dat aan de voorwaarden voor beëindiging van het gezag van de ouders over de kinderen, zoals vermeld in artikel 1:266 lid 1 sub a BW, is voldaan. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook in zoverre bekrachtigen. Anders dan de ouders menen, is deze inbreuk op het bij artikel 8 EVRM beschermde recht op familieleven in dit geval gerechtvaardigd, omdat dat in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Nu die inbreuk bovendien niet disproportioneel is, kan het beroep van de ouders op deze verdragsbepaling niet slagen. Om dezelfde reden moet ook aan hun beroep op de overige door hen genoemde verdragsbepalingen voorbij worden gegaan.
5.7
Ter beoordeling is thans de vraag wie tot voogdes over de kinderen moet worden benoemd. De ouders stellen dat de oma daartoe de meest aangewezen persoon is. De raad en de voogdes bepleiten dat de beschikking van de rechtbank, waarbij de GI tot voogdes over de kinderen is benoemd, wordt bekrachtigd.
Het hof is van oordeel dat benoeming van een onafhankelijke instantie als de GI op zijn plaats is. De kinderen worden door de oma goed verzorgd en opgevoed. Wel ondersteunt de oma de wens van de ouders tot terugplaatsing van de kinderen bij hen. Het hof onderschrijft om die reden de overweging van de rechtbank dat in het belang van de kinderen volstrekt helder moet zijn dat zij verder zullen opgroeien bij de oma, hetgeen met de benoeming van de GI als voogdes het beste is gewaarborgd.
5.8
Ten overvloede overweegt het hof het volgende. De raad heeft in zijn rapport benadrukt dat het belangrijk is dat het huidige contact tussen de ouders en de kinderen behouden blijft, aangezien dit belangrijk is voor de ontwikkeling van de kinderen en aansluit bij de behoeften van de ouders en de oma. Ingezet zal worden, zo begrijpt het hof uit het raadsrapport, op passende ondersteuning voor de ouders teneinde dit contact te optimaliseren. De beslissing van het hof brengt daarin geen verandering, zoals ook ter zitting en tijdens het gesprek met de kinderen is aangegeven. De oma en de ouders blijven voor de kinderen even belangrijk als voorheen. De goede samenwerking tussen hen onderling en tussen hen en de voogdes is prijzenswaardig en moet in het belang van de kinderen worden voortgezet. Dit alles neemt niet weg dat het hof goed begrijpt hoe ingrijpend deze beslissing is voor de ouders, de oma en de kinderen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 23 februari 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.