ECLI:NL:GHAMS:2021:560
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep echtscheiding en niet-ontvankelijkheid verzoeker
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de echtscheiding tussen partijen, de man en de vrouw, die in 1993 zijn gehuwd. De man had op 4 november 2020 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2020, waarin de echtscheiding was uitgesproken op verzoek van beide partijen. De vrouw had op haar beurt op 5 november 2020 een verweerschrift ingediend, waarin zij tevens incidenteel hoger beroep aantekende. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2021 heeft de man verklaard dat zijn verzoek tot echtscheiding uit nood was geboren, omdat hij beslag had gelegd op de bankrekeningen van de vrouw. Hij stelde dat hij niet werkelijk wilde scheiden, maar dat hij geen andere keuze had. De vrouw handhaafde haar standpunt dat het huwelijk duurzaam was ontwricht.
Het hof overwoog dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet bedoeld is om een partij de gelegenheid te bieden een eerder toegewezen verzoek ongedaan te maken, enkel omdat deze partij bij nader inzien van dat verzoek afziet. Gezien de omstandigheden en de argumenten van de man, verklaarde het hof de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding. Voor het incidenteel hoger beroep van de vrouw over de huwelijkse voorwaarden werd een nadere zittingsdatum vastgesteld, waarbij verdere beslissingen, inclusief die over proceskosten, werden aangehouden.