ECLI:NL:GHAMS:2021:556

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
23-000739-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal uit auto

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 24 februari 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was beschuldigd van diefstal uit een auto, gepleegd op 14 november 2019 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van goederen die aan een ander toebehoorden, waarbij de verdachte en zijn mededader zich toegang tot de auto verschaften door middel van braak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie kwam dan de politierechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij het weg te nemen goed onder hun bereik was gebracht door middel van braak. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van voorarrest, en de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 510,78 werd toegewezen. Het hof overwoog dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat het vonnis nog niet onherroepelijk was ten tijde van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000739-20
datum uitspraak: 9 februari 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 13-273016-19 en 13-701868-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere goed(eren) en/of geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 november 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, enig goed, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De raadsman heeft bepleit – kort samengevat - dat aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd dan de tijd die verdachte in voorarrest (te weten een dag inverzekeringstelling) heeft uitgezeten. Daarnaast zou volgens de raadsman volstaan kunnen worden met ofwel een taakstraf ofwel een voorwaardelijke gevangenisstraf, mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte reeds lange tijd uit andere hoofde is gedetineerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met de medeverdachte, schuldig gemaakt aan diefstal uit een auto. Zij hebben door een autoruit in te slaan een tas onder hun bereik gebracht en deze weggenomen. Dit is een hoogst ergerlijk strafbaar feit voor zowel de betrokkenen als voor de maatschappij. Met zijn handelen heeft verdachte getoond geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Tevens hebben zij met het oog op eigen financieel gewin schade en overlast veroorzaakt. Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 januari 2021 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor diefstal. Het voorgaande weegt in het nadeel van de verdachte.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor diefstal uit een auto in geval van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken genoemd.
Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf als bepleit door de raadsman acht het hof daarom niet passend.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 510,78 euro aan materiële schade (kosten autoruit). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het volledige bedrag dat de benadeelde partij heeft gevorderd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het hof zal het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van het ten aanzien van de bij dat vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2019, parketnummer 13-701868-18, voorwaardelijk opgelegde taakstraf, niet-ontvankelijk verklaren, nu het vonnis waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd, nog niet onherroepelijk was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 510,78 (vijfhonderdtien euro en achtenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 510,78 (vijfhonderdtien euro en achtenzeventig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 november 2019.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 13-701868-18.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. J.W.P. van Heusden en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 februari 2021.
Mr. A.C. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.