ECLI:NL:GHAMS:2021:555

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
23-000481-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkeersdelict met kettingbotsing en rijden onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993, was betrokken bij een kettingbotsing op 2 juli 2017 te Amsterdam, waarbij hij als bestuurder van een bestelauto, merk Peugeot, onder invloed van alcohol een aanrijding veroorzaakte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met een alcoholgehalte van 265 microgram per liter uitgeademde lucht reed, terwijl hij nog geen vijf jaar in het bezit was van een rijbewijs. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het rijden onder invloed en het veroorzaken van een kettingbotsing door te hoge snelheid en niet tijdig stoppen. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit voor het tweede feit, maar het hof heeft de feiten en omstandigheden als vaststaand aangenomen en de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 250 euro voor het rijden onder invloed en een voorwaardelijke geldboete van 500 euro voor het gevaarzettend rijgedrag. Daarnaast is de verdachte een schadevergoeding van 1.130,44 euro aan de benadeelde partij opgelegd, die als gevolg van de aanrijding schade had geleden. Het hof heeft de straffen gematigd vanwege het tijdsverloop sinds het strafbare feit en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000481-20
datum uitspraak: 9 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-196039-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 januari 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 juli 2017 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, een bestelauto, merk Peugeot, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 265 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
2.
hij op of omstreeks 2 juli 2017 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (een bestelbus, merk Peugeot), daarmee rijdende op de weg, de Overtoom, komende uit de richting van de Nassaukade en gaande in de richting van het Surinameplein heeft gereden met een gelet op de situatie en/of omstandigheden ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens) het door hem bestuurde voertuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij (met hoge snelheid) tegen een zich voor hem, verdachte, langzaam rijdende dan wel stilstaande auto (merk Citroën C4) gereden en/of gebotst waardoor althans mede waardoor deze laatst genoemd voertuig (Citroën C4) tegen een zich voor die auto (Citroën C4) bevindende personenauto (Opel Astra) is gebotst waardoor althans mede waardoor deze laatst genoemd voertuig (Opel Astra) weer tegen een zich voor die auto (Opel Astra) bevindende personenauto (Volkswagen) is gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde feit bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte verklaard heeft geen schuld te hebben aan de aanrijding omdat de bestuurder van de voor hem rijdende personenauto plotseling en hard heeft geremd.
Het hof neemt op grond van de bewijsmiddelen het volgende als vaststaand aan.
Op 2 juli 2017 reed [slachtoffer 1] in een personenauto, merk Volkswagen, op de Overtoom in Amsterdam. Hij was op zoek naar een parkeerplek en reed daarom niet hard. Toen hij een lege parkeerplek vond, remde hij af en gaf hij richting aan. Achter deze auto reed [benadeelde] in een personenauto, merk Opel Astra, en daarachter reed [slachtoffer 2], in een personenauto (taxi), merk Citroen C4. [slachtoffer 2] zag dat dat de twee auto’s voor hem langzaam reden en remde rustig af. De verdachte bestuurde een bestelauto, merk Peugeot, en reed met deze auto tegen de achterkant van de auto van [slachtoffer 2] aan. Door deze aanrijding schoof de auto van [slachtoffer 2] tegen de auto van [benadeelde], waarna de auto van [benadeelde] op zijn beurt weer is doorgeschoven tegen de auto van [slachtoffer 1]. De plaatsgevonden botsing tussen de auto van de verdachte en de auto van [slachtoffer 2] was derhalve van een dermate omvang en kracht, dat daardoor behalve die twee auto’s ook nog eens twee andere auto’s – te weten: de twee auto’s die voor de auto van [slachtoffer 2] reden – middels een zogeheten kettingbotsing betrokken zijn geraakt. De auto van de verdachte en de auto van [benadeelde] waren door de aanrijding dusdanig beschadigd dat zij niet meer verder konden rijden en moesten worden weggesleept.
Uit de genoemde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte ten tijde van de verweten gedraging heeft gereden met een, gelet op de situatie ter plaatse, te hoge snelheid en dat hij het door hem bestuurde voertuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was.
Het bewijsverweer van de raadsman vindt zijn weerlegging in de bovenstaande feiten en omstandigheden. Het hof gaat hier derhalve aan voorbij.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 2 juli 2017 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, een bestelauto, merk Peugeot, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 265 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
2.
hij op 2 juli 2017 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (een bestelbus, merk Peugeot), daarmee rijdende op de weg, de Overtoom, komende uit de richting van de Nassaukade en gaande in de richting van het Surinameplein heeft gereden met een gelet op de situatie en omstandigheden ter plaatse te hoge snelheid en het door hem bestuurde voertuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij tegen een zich voor hem, verdachte, langzaam rijdende auto (merk Citroën C4) gereden waardoor dit laatst genoemde voertuig (Citroën C4) tegen een zich voor die auto (Citroën C4) bevindende personenauto (Opel Astra) is gebotst waardoor dit laatst genoemde voertuig (Opel Astra) weer tegen een zich voor die auto (Opel Astra) bevindende personenauto (Volkswagen) is gebotst, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot respectievelijk een geldboete van 250 euro en een geldboete van 500 euro.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot respectievelijk een onvoorwaardelijke geldboete van 250 euro en een voorwaardelijke geldboete van 500 euro met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft bepleit dat het hof bij strafoplegging de eis van de advocaat-generaal zal volgen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, met als gevolg schade aan auto’s. Eén van bestuurders van die auto’s moest vanwege (nek)klachten per ambulance naar het ziekenhuis worden vervoerd. De verdachte verkeerde bovendien onder invloed van alcohol. Door aldus te handelen heeft hij niet alleen zijn eigen veiligheid, maar ook die van anderen in gevaar gebracht, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. Alcohol in het verkeer leidt jaarlijks tot vele ongelukken, met schade, letsel of soms zelfs de dood tot gevolg.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die bij rijden onder invloed van alcohol bij een gemeten ademalcoholgehalte als hier aan de orde aan beginnend bestuurders van motorrijtuigen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt – met toepassing van de naast hogere schaal in verband met verkeersgevaarlijk rijgedrag – een geldboete ter hoogte van € 350,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden genoemd. Vanwege het tijdsverloop sinds het strafbare feit en gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht zal het hof de op te leggen straffen enigszins matigen.
Daarnaast zal het hof voor het gevaarzettend rijgedrag (feit 2) een voorwaardelijke geldboete als gevorderd door de advocaat-generaal opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, voor het onder 1 bewezenverklaarde een geldboete ter hoogte van 250 euro en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden passend en geboden. Voor het onder 2 bewezenverklaarde acht het hof een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van 500 euro passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.130,44 euro aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat binnen het burgerlijk recht, in het geval van een ‘kettingbotsing’ waarvan in de onderhavige zaak sprake is, als uitgangspunt heeft te gelden dat voor de schade die een autobestuurder geleden heeft, in beginsel enkel de persoon aansprakelijk is die direct tegen de auto van de benadeelde is aangereden. De auto van de benadeelde partij [benadeelde] is evenwel niet direct in aanraking gekomen met de auto van de verdachte. Daar komt bij dat onvoldoende informatie beschikbaar is over het verkeersongeluk, waaronder de afstand tussen de auto van [slachtoffer 2] en die van de benadeelde partij. De vordering van de benadeelde partij levert hierom een onevenredige belasting van het strafgeding op en de benadeelde partij dient niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn vordering, aldus de raadsman.
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Nader onderzoek naar de toedracht acht het hof niet nodig. Dat de auto van de verdachte tegen een andere auto is aangereden die op zijn beurt – door die aanrijding – de auto van de benadeelde partij heeft geraakt, doet in dit geval niet af aan de aansprakelijkheid van de verdachte voor de geleden schade. In aanmerking genomen dat de benadeelde partij de omvang van zijn vordering deugdelijk heeft onderbouwd en de verdediging deze niet inhoudelijk heeft betwist, is het hof van oordeel dat de verdachte is gehouden tot vergoeding van alle gevorderde schade.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 8, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.130,44 (duizend honderddertig euro en vierenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.130,44 (duizend honderddertig euro en vierenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 augustus 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. J.W.P. van Heusden en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 februari 2021.
Mr. A.C. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]