ECLI:NL:GHAMS:2021:554

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
23-003671-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitvoer van cocaïne en heroïne met gebruik van bolletjesslikkers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Nigeria in 1981 en gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, was aangeklaagd voor het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van grote hoeveelheden cocaïne en heroïne in de periode van 1 november 2018 tot en met 30 maart 2019. De tenlastelegging omvatte ook het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van deze verdovende middelen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring, kwalificatie en strafoplegging kwam. Het hof oordeelde dat de verdachte betrokken was bij drugshandel en het gebruik van bolletjesslikkers, waarbij hij samenwerkte met medeverdachten. De verdachte werd geconfronteerd met bewijs dat bestond uit observaties, afgeluisterde telefoongesprekken en getuigenverklaringen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat er sprake was van medeplegen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003671-19
datum uitspraak: 19 januari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-659023-19 tegen
[verdachte],
geboren in Nigeria op [geboortedag] 1981,
gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol HvB te Badhoevedorp .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2018 tot en met 30 maart 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd een of meerdere grote hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, in elk geval een of meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2018 tot en met 30 maart 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer)
- 247 gram heroïne en/of 1139 gram cocaïne zoals aangetroffen bij verdachte [medeverdachte 1] , in elk geval een of meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of
- 11323 gram, in elk geval een of meerdere hoeveelheden, van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, kwalificatie en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
In de kern heeft de advocaat-generaal betoogd dat aan de hand van verschillende observaties, gecombineerd met afgeluisterde telefoongesprekken, kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer eindigend op [nummer 1] [1] . Ondersteunend geldt dat tolk [tolk 1] de stem van de verdachte als gebruiker van het nummer * [nummer 1] heeft herkend. De inhoud van de gevoerde gesprekken, het aantreffen van de drugsgerelateerde goederen in de woning aan de [adres 1] en het aantreffen van de verdovende middelen bij [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) leiden ertoe dat de beide tenlastegelegde feiten met betrekking tot de periode van 13 februari tot en met 30 maart 2019 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Op grond van de berekening van de politie kan in deze periode worden uitgegaan van de uitvoer van ten minste ruim 11 kilo drugs (de transporten naar Groot-Brittannië) en daarnaast de hoeveelheid die [medeverdachte 1] heeft uitgevoerd.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten, nu niet bewezen kan worden dat de verdachte degene is geweest die gebruik maakte van de telefoonnummers * [nummer 1] en * [nummer 2] . Voor zover het hof er van uitgaat dat de verdachte op 12 maart 2019 de gebruiker was van het nummer * [nummer 1] , kan hieruit nog niet worden afgeleid dat hij gedurende de daaraan voorafgaande periode de gebruiker van deze telefoon was. De enkele stemherkenning door tolk [tolk 1] is daartoe onvoldoende, nu de betrouwbaarheid van deze herkenning niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld. Tolk [tolk 2] is bovendien niet tot een identificatie gekomen van de verdachte als gebruiker van voornoemd nummer en de bij dit onderzoek betrokken verbalisanten evenmin. Indien het hof van oordeel is dat kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van de genoemde nummers, wordt verzocht tolk [tolk 1] als getuige te horen teneinde de betrouwbaarheid van diens herkenning te kunnen toetsen en vragen te stellen over de wijze waarop de stemherkenning heeft plaatsgevonden.
Meer specifiek geldt ten aanzien van feit 2 nog dat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van de heroïne en cocaïne, die zijn aangetroffen bij [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] is immers aangehouden voordat hij de Nederlandse grens passeerde, zodat niet gesproken kan worden van het opzettelijk buiten het grondgebied brengen van de drugs, maar hoogstens van een poging daartoe; die is niet ten laste gelegd. Nu de verdachte niet als de gebruiker van het telefoonnummer * [nummer 2] kan worden aangemerkt, kan ook de communicatie over [medeverdachte 1] via dat telefoonnummer niet aan hem worden toegeschreven. Verder geldt dat – mocht het hof de verdachte wel als gebruiker van het nummer * [nummer 2] aanmerken – verdachtes bijdrage onvoldoende significant is geweest. Er is eveneens onvoldoende bewijs voor het medeplegen van de uitvoer van 11.323 gram heroïne/cocaïne, in aanmerking genomen dat de hiervoor genoemde telefoonnummers niet aan de verdachte kunnen worden toeschreven. Dit geldt te meer voor de sms-berichten die in het dossier zijn opgenomen, waarbij van spraakherkenning überhaupt geen sprake is geweest. Bovendien zijn er geen transporten onderschept die aan deze sms-berichten kunnen worden gekoppeld.
Oordeel van het hof
Gebruik van de telefoonnummers * [nummer 1] en * [nummer 2]
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Telefoonnummer * [nummer 1]
De gebruiker van het nummer * [nummer 1] noemt zichzelf [naam] . Op 28 februari 2019 wordt gezien dat de verdachte de portiekdeur van de [adres 1] uitloopt en een telefoon aan zijn oor heeft. Tegelijkertijd wordt een telefoongesprek geregistreerd op het nummer * [nummer 1] . De verdachte loopt met zijn telefoon aan zijn oor naar een auto en haalt er een meisje uit. Hij loopt vervolgens met het meisje in zijn armen terug naar de [adres 1] . Hij blijft voor de portiekdeur van nummer [adres 1] staan. Op dat moment wordt er een telefoongesprek geregistreerd met nummer * [nummer 1] , waarin [naam] aangeeft dat hij zijn kind heeft en, vervolgens, dat hij beneden staat.
Op 12 maart 2019 voert [naam] een gesprek met gebruikmaking van het nummer * [nummer 1] , waarin hij vertelt dat hij om 11:00 uur een afspraak heeft bij de dokter. Om 11:03 uur blijkt dat die telefoon de zendmast aan de [adres 2] aanstraalt. Op het adres [adres 3] , in de buurt van deze zendmast, bevindt zich de praktijk van een huisarts van Nigeriaanse komaf. Om 11:30 uur loopt een man, die wordt herkend als de verdachte, weg vanaf [adres 3] en stapt als bijrijder in een Volkswagen Golf. De bestuurder van de Volkswagen Golf krijgt een stopteken en zowel de bestuurder als de bijrijder worden verzocht een identiteitsbewijs te tonen. De bijrijder identificeert zich met een Spaans vreemdelingendocument ten name van de verdachte.
Uit het voorgaande, en de herkenning van de stem van de verdachte door twee tolken, leidt het hof af dat de verdachte de gebruiker is geweest van het nummer * [nummer 1] in de periode van 13 februari 2019 tot en met 20 maart 2019, de dag van verdachtes vertrek naar Nigeria.
Gelet op de resultaten van de observaties in combinatie met de tapgesprekken heeft het hof geen reden om aan de betrouwbaarheid van de stemherkenningen te twijfelen. Uit het dossier blijkt voorts niet, en ook overigens is niet aannemelijk geworden, dat een ander dan de verdachte op enig moment in de genoemde periode gebruik heeft gemaakt van de telefoon met dit nummer.
Telefoonnummer * [nummer 2]
Op 20 maart 2019 vertrekt de verdachte vanaf Schiphol naar Nigeria. Op dat moment is het nummer * [nummer 1] in gebruik genomen door de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Op 26 maart 2019 vindt een observatie plaats in de [adres 1] . Gezien wordt dat [medeverdachte 1] omstreeks 14:22 uur de ingang binnen gaat, waaronder ook het huisnummer [adres 4] valt. Op de [adres 4] woont de vriendin van de verdachte. [medeverdachte 2] heeft die dag contact met de gebruiker van het Nigeriaanse nummer * [nummer 2] . Deze gebruiker zegt dat
de persoon(het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) bij zijn vriendin is en dat hij om vier uur gaat beginnen. Op grond hiervan stelt het hof vast dat de verdachte de gebruiker is van het Nigeriaanse nummer * [nummer 2] . Dit wordt ondersteund door de herkenning van de stem van de verdachte door de tolk.
Sms-berichten
Gelet op het voorgaande acht het hof dat met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte ook de persoon is geweest die de sms-berichten heeft verstuurd dan wel ontvangen. Zoals hiervoor is overwogen, is niet aannemelijk dat een ander dan de verdachte tot 20 maart 2019 gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer * [nummer 1] en dus een ander dan de verdachte de sms-berichten heeft gestuurd en ontvangen. In dit verband heeft het hof mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat de inhoud van de sms-berichten van dezelfde drugsgerelateerde aard zijn als de door de verdachte gevoerde telefoongesprekken.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van de tolk als getuige
Gelet op het hiervoor overwogene wijst het hof het verzoek van de verdediging, strekkende tot het horen van tolk [tolk 1] , af, nu de noodzaak daartoe het hof niet is gebleken.
Medeplegen
Bij de beantwoording van de vraag wanneer de samenwerking tussen de verdachte en een medeverdachte zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken moeten de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Bij de vorming van zijn oordeel, dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Toegepast op deze zaak komt het hof tot de volgende beoordeling.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte vanaf 13 februari 2019 veel gesprekken heeft gevoerd waarin hij zowel in versluierde taal als ronduit ondubbelzinnig over drugshandel en bolletjesslikkers spreekt. Zo wordt er onder andere gesproken over bolletjes, spul (van kwaliteit), versnijdspul en prepareren. Er is veelvuldig telefonisch contact tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] , waarbij zij afspraken maken over hoe te handelen en over hoeveelheden. Als de verdachte op 20 maart 2019 naar Nigeria vertrekt, neemt [medeverdachte 2] de telefoon met nummer * [nummer 1] over en heeft dan contact met de verdachte die dan gebruik maakt van het Nigeriaanse nummer * [nummer 2] . De gesprekken over drugshandel gaan dan onverminderd en met dezelfde frequentie door. De verdachte en [medeverdachte 2] worden voorafgaand aan het vertrek van de verdachte naar Nigeria meerdere keren samen door de politie geobserveerd in de [adres 1] bij de huisnummers [adres 1] en [adres 4] . In de woning aan de [adres 1] zijn harddrugs aangetroffen en een rood schrift waarvan de inhoud met (het vervoeren van) harddrugs in verband kan worden gebracht.
Uitvoer van de drugs aangetroffen bij [medeverdachte 1] (feit 2)
Anders dan de verdediging heeft betoogd, kan naar het oordeel van het hof ook ter zake van het transport van de koerier [medeverdachte 1] worden vastgesteld dat de verdachte hierbij nauw betrokken is geweest. Uit het dossier blijkt immers dat op [medeverdachte 1] op 26 maart 2019 verdovende middelen ‘buiten het grondgebied heeft gebracht’ in de zin van artikel 2 sub A Opiumwet wat – gelet op artikel 1, vijfde lid Opiumwet – mede omvat het met (kennelijke) bestemming naar het buitenland vervoeren. [medeverdachte 1] is nadat hij de slikkersbollen op de [adres 1] had gekregen en geslikt als bijrijder in een auto gestapt en richting de Belgische grens gereden. Vlak voor de Belgische grens is hij aangehouden. Naar het oordeel van het hof is sprake van een voltooide uitvoer in de zin van artikel 2 sub A Opiumwet. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Uitvoer van 11323 gram harddrugs
Uit het dossier blijkt dat de verdachte met zijn nummer * [nummer 1] contact heeft met het Engelse telefoonnummer * [nummer 3] . Uit de inhoud van de gesprekken en sms-berichten blijkt van de nauwe en bewuste betrokkenheid van de verdachte bij de uitvoer van verdovende middelen. Hij bemoeit zich met het reilen en zeilen van de handel. Het hof is van oordeel, zoals ook door de raadsman is betoogd, dat uit het dossier niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte (exact) 11.323 gram harddrugs heeft uitgevoerd. Het hof zal de verdachte vrijspreken van deze hoeveelheid en volstaan met de bewezenverklaring van hoeveelheden, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen wel kan worden afgeleid dat er vaker hoeveelheden naar het Verenigd Koninkrijk zijn uitgevoerd. Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de verdachte vanaf 13 februari 2019 samen met medeverdachte [medeverdachte 2] betrokken is geweest bij het opzettelijk buiten het grondgebied brengen van cocaïne en heroïne, via koeriers. Gelet op de inhoud van de tapgesprekken had de verdachte daarbij een regierol.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 13 februari 2019 tot en met 30 maart 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne;
2.
hij in de periode van 13 februari 2019 tot en met 30 maart 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
- ( ongeveer) 247 gram van een materiaal bevattende heroïne en 1.139 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zoals aangetroffen bij verdachte [medeverdachte 1] , en
- hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden, vervat in de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde, in eendaadse samenloop met het onder 2 bewezenverklaarde, levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden met aftrek van voorarrest en ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen bepaald dat deze kunnen worden teruggegeven aan de verdachte.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden en dat ter zake van het beslag een beslissing conform die van de rechtbank zal volgen.
De raadsman heeft bepleit dat, bij een bewezenverklaring, de verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd die gelijk is aan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het vervoeren en uitvoeren van meerdere hoeveelheden harddrugs. De verdovende middelen werden vervoerd en buiten het grondgebied van Nederland gebracht door de inzet van koeriers, die de verdovende middelen, verpakt in bollen, hadden geslikt of bij wie de bollen in hun lichaam waren geduwd. Door aldus te handelen heeft de verdachte anderen het risico op ontdekking laten lopen, waarbij hij kennelijk enkel oog heeft gehad voor zijn eigen financiële gewin en zijn ogen heeft gesloten voor het levensgevaar dat koeriers liepen bij het vervoer van drugs in hun lichaam, naast het mensonterende proces van het inbrengen van de drugs en het zich ontdoen ervan. Hoewel de hoeveelheid van de uitgevoerde verdovende middelen niet exact kan worden bepaald, kan aan de hand van de bij één van de koeriers aangetroffen hoeveelheid en uit de berekeningen van de politie aan de hand van de administratie in het aangetroffen schrift worden vastgesteld dat het om meerdere grotere hoeveelheden ging. Het vervoer en de uitvoer betroffen zowel heroïne als cocaïne. Dit zijn zeer verslavende en voor de menselijke gezondheid gevaarlijke stoffen. De verdachte heeft in de samenwerking een wezenlijke bijdrage geleverd. Hij was de spil in de samenwerking die internationaal georiënteerd was. Hij faciliteerde de koeriers door hen in de woning van zijn vriendin te laten slikken/duwen, had contact met de afnemers en liet zich met regelmaat op de hoogte stellen van “het spul”, “de bollen” die de koerier in plaats van geslikt naar binnen geduwd had gekregen en had contact over de vraag of de koerier was aangekomen. Door samen met anderen de verdovende middelen te vervoeren en uit te voeren heeft hij bijgedragen aan de met de handel in drugs gepaarde gaande criminaliteit.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet met een andere straf worden volstaan dan een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Het hof acht de door de advocaat-generaal geëiste gevangenisstraf passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslag

Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de hierna te noemen, aan hem toebehorende goederen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1.00 STK Adapter SAMSUNG (5729605)
  • 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG (5729602)
  • 1.00 STK Identiteitsbewijs SPANJE (5729606)
  • 1.00 STK Zaktelefoon NOKIA (5730610)
  • 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG (5730613)
  • 1.00 STK Zaktelefoon APPLE IPHONE (5730607)
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. M.L. Leenaers en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van
L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2021.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat te ondertekenen.
[bijlage]
14.35
[bijlage]
15.19
[bijlage]
15.44
[bijlage]
9.13
[bijlage]
9.15
[bijlage]
10.26
[bijlage]
10.27
[bijlage]
10.28
[bijlage]
10.3
[bijlage]
10.36
[bijlage]
10.55
[bijlage]

Voetnoten

1.‘eindigend op’ wordt hierna aangeduid met een *.