In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 17 april 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1955, was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een auto die aan een ander toebehoorde. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 16 april 2018 te Amsterdam, waarbij de verdachte, na een ruzie met de bestuurster van de auto, deze heeft beschadigd door ertegen te schoppen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de auto opzettelijk en wederrechtelijk heeft beschadigd. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.
Wat betreft de strafbaarheid van de verdachte, concludeerde het hof dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De advocaat-generaal had dezelfde straf geëist, maar het hof besloot om de straf niet voorwaardelijk op te leggen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de beschadiging van de auto en dat de omstandigheden van het geval, waaronder de eerdere veroordeling van de verdachte, in aanmerking moesten worden genomen. Uiteindelijk werd de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren.
Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen, maar het hof verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet correct was ingediend. De kosten werden door beide partijen gedragen. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof.