ECLI:NL:GHAMS:2021:550

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
23-004396-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 2 december 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in Marokko in 1987, was eerder veroordeeld voor mishandeling en vernieling. Het hof heeft het vonnis van de politierechter grotendeels bevestigd, maar heeft de opgelegde taakstraf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel vernietigd. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het binnendringen van de woning van het slachtoffer en haar mishandeld door haar te stompen, te krabben en haar bij de keel te grijpen. Daarnaast had hij de telefoon van het slachtoffer vernield door deze van haar balkon te gooien. Het hof heeft de straf bepaald op 90 uur taakstraf, te vervangen door 45 dagen hechtenis indien niet naar behoren verricht. De vordering van de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade claimde, is gedeeltelijk toegewezen. De totale schadevergoeding is vastgesteld op € 930,00, bestaande uit € 430,00 voor materiële schade en € 500,00 voor immateriële schade. Het hof heeft de verplichting tot schadevergoeding opgelegd aan de verdachte, met wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum van de schadevergoeding.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004396-19
datum uitspraak: 19 januari 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-087323-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van (i) de opgelegde taakstraf, (ii) de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en (iii) de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot 120 uur taakstraf, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en vernieling. Hij is tegen de wil van het slachtoffer haar woning binnengedrongen en heeft haar mishandeld door haar op haar gezicht te stompen, haar te krabben en haar bij haar keel te grijpen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op de plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Ook heeft de verdachte de telefoon van het slachtoffer van haar balkon gegooid, waarmee hij geen enkel respect voor haar eigendom heeft getoond en haar schade en overlast heeft bezorgd.
Het hof acht gelet op de ernst van deze feiten een taakstraf van 90 uren, te vervangen door 45 dagen hechtenis indien niet naar behoren verricht, passend en geboden. Dat betekent dat naar het oordeel van het hof met een lichtere straf(soort) kan worden volstaan dan door de advocaat-generaal is geëist.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.428,27 en bestaat uit € 528,27 materiële schade en € 900,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 748,27. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 748,27.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de vernieling van de telefoon. Het hof waardeert deze schade, in aanmerking genomen de onderbouwing door de benadeelde partij van de waarde van de telefoon en het feit dat de telefoon nog vrij nieuw was, op een bedrag van € 430,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De verdachte heeft de vordering tot vergoeding van de materiële schade voor het overige gemotiveerd betwist en de behandeling van dit gedeelte van de vordering levert daardoor een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom niet in de vordering worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De benadeelde partij heeft immers letsel opgelopen door het handelen van de verdachte, voor de vergoeding van welke schade artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek een uitdrukkelijke wettelijke grondslag biedt. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op genoemde aard en de ernst van de normschending en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Het resterende deel van de vordering zal het hof afwijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van (i) de opgelegde taakstraf, (ii) de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en (iii) de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 930,00 (negenhonderddertig euro) bestaande uit € 430,00 (vierhonderddertig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 930,00 (negenhonderddertig euro) bestaande uit € 430,00 (vierhonderddertig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 27 maart 2019.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. H.A. van Eijk en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2021.
De voorzitter en de oudste raadsheer zijn buiten staat te ondertekenen.
=========================================================================
[…]