ECLI:NL:GHAMS:2021:547

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
200.277.701/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een toegevoegd-gerechtsdeurwaarder over de berekening van de beslagvrije voet

In deze zaak heeft klager op 29 april 2020 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 14 april 2020. De klacht betreft de berekening van de beslagvrije voet door de toegevoegd-gerechtsdeurwaarder. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder bij de berekening van de beslagvrije voet uitgaat van een onjuist huurbedrag, omdat hij verplicht is om maandelijks € 100,- af te betalen in verband met een oude huurschuld. Klager is van mening dat deze aflossing moet worden meegenomen bij de vaststelling van de beslagvrije voet.

Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg ontvangen en op 3 december 2020 geïnformeerd dat klager de geplande zitting op 17 december 2020 niet kon bijwonen. Met instemming van de gerechtsdeurwaarder heeft het hof de zaak zonder mondelinge behandeling afgedaan. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn pleitnota geen nieuwe standpunten verwoord, waardoor het hof geen noodzaak zag voor een reactie van klager.

De kamer heeft de klacht van klager ongegrond verklaard. Het hof oordeelt dat de tuchtrechter niet bevoegd is om te beslissen over de hoogte van de beslagvrije voet, tenzij er sprake is van een evident onjuiste toepassing. De wetgeving omtrent de beslagvrije voet, zoals vastgelegd in artikel 475d lid 4 onder b (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, geeft aan dat onder woonkosten geen aflossing van een oude huurschuld valt. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en verklaart de nieuw geformuleerde klacht van klager in hoger beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.277.701/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/666085/DW RK 19/227
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 23 februari 2021
inzake
[klager] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
tegen
[toegevoegd gerechtsdeurwaarder] ,
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: [gemachtigde]
Partijen worden hierna klager en de gerechtsdeurwaarder genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Klager heeft op 29 april 2020 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de (aan deze beslissing gehechte) beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 14 april 2020.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 9 juli 2020 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
1.4.
Op 3 december 2020 heeft klager het hof geïnformeerd dat hij de op 17 december 2020 geplande zitting niet kon bijwonen omdat hij geen vervoer had en de reiskosten voor het openbaar vervoer niet kon betalen. Bij diezelfde brief heeft klager twee aanvullende stukken ingediend.
1.5.
Met schriftelijke instemming van de gerechtsdeurwaarder doet het hof de zaak af zonder mondelinge behandeling.
1.6.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 17 december 2020 een pleitnota bij het hof ingediend. In deze pleitnota zijn geen nieuwe standpunten verwoord. Het hof ziet daarom geen noodzaak klager daarop te laten reageren.

2.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1.
Bij exploot van 5 februari 2019 is aan klager een dwangbevel betekend, door het CAK uitgevaardigd tot voldoening van een bedrag van in totaal € 4.069,01, inclusief kosten en BTW.
2.2.
Bij het exploot van 1 maart 2019 is ten laste van klager executoriaal derdenbeslag gelegd onder het UWV op het inkomen van klager met toepassing van een beslagvrije voet.
2.3.
De beslagvrije voet is na bezwaar van klager door de gerechtsdeurwaarder aangepast op 11 en 18 april 2019.

3.Standpunt van klager

3.1.
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat zij bij de berekening van de beslagvrije voet uitgaat van een onjuist huurbedrag. Klager is verplicht elke maand een bedrag van € 100,- af te betalen in verband met een ontstane huurschuld. Volgens klager zijn dit woonkosten en dus moeten die worden meegenomen bij de vaststelling van de beslagvrije voet.

4.Beoordeling

De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarder ongegrond verklaard.
4.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft in eerste aanleg en in hoger beroep aangevoerd dat de klacht niet thuishoort bij de tuchtrechter, omdat een geschil over de hoogte van de beslagvrije voet aan de executierechter dient te worden voorgelegd. In beginsel is het inderdaad aan de executierechter om te beslissen over geschillen over de hoogte van de beslagvrije voet. Behalve als het gaat om een evident onjuiste toepassing van de beslagvrije voet is het niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven. In het tuchtrecht dient te worden beoordeeld of de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Dat is hier niet het geval.
4.2.
Uit de wettekst van het hier toepasselijke artikel 475d lid 4 onder b (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat de beslagvrije voet wordt verhoogd met de voor rekening van de schuldenaar komende “woonkosten”. Een redelijke uitleg van dit artikel brengt mee dat onder woonkosten geen aflossing van een oude huurschuld wordt verstaan. Die uitleg strookt ook met de toelichting die destijds door de wetgever is gegeven op het amendement, waarbij deze bepaling is ingevoerd:
“De beslagvrije voet wordt verhoogd met het bedrag van de huur of de kosten van een eigen woning, voor zover deze huur of de woonkosten de wooncomponent, zoals gehanteerd in de Algemene Bijstandwet te boven gaat. (…)” (Tweede Kamer, 1988-1989, 17 897, nr. 13)
Voor huurwoningen gaat het dus uitsluitend om de verschuldigde (lopende) huur. Dat de gerechtsdeurwaarder bij de vaststelling van de beslagvrije voet geen rekening heeft gehouden met de maandelijkse aflossing door klager van een oude huurschuld is mogelijk problematisch voor klager, maar is niet evident onjuist. Zeker niet, als bedacht wordt dat de gerechtsdeurwaarder ook aan haar opdrachtgever zou moeten verantwoorden dat zij niet het maximale bedrag onder het beslag laat vallen. Rekening houden met de aflossing van een oude schuld betekent immers dat aan de aflossing van die oude schuld voorrang wordt gegeven op de aflossing van de schuld aan de opdrachtgever. Overigens heeft de gerechtsdeurwaarder klager aangeboden aan haar opdrachtgever te vragen of deze ermee akkoord kon gaan dat het bedrag van de maandelijkse aflossing wél werd meegenomen in de berekening van de beslagvrije voet. Gelet op het voorgaande heeft de kamer de klacht van klager terecht ongegrond verklaard.
Nieuwe klacht
4.3.
Klager heeft in hoger beroep zijn klacht aangevuld met een klacht over het innen van vakantiegeld. Van dit klachtonderdeel kan het hof geen kennis nemen, omdat het in eerste aanleg onvoldoende kenbaar aan de kamer is voorgelegd en daarom moet worden beschouwd als een nieuwe klacht. Klager wordt in overweging gegeven zich tot de gerechtsdeurwaarder te wenden met een verzoek om toelichting over de inhouding van het vakantiegeld.

5.Beslissing

Het hof:
- verklaart de in hoger beroep nieuw geformuleerde klacht niet-ontvankelijk;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021 door de rolraadsheer.