ECLI:NL:GHAMS:2021:526

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
200.264.992/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens het creëren van contante kassaoverschotten en het liegen daarover

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin hij op staande voet is ontslagen door Accor Hospitality Nederland N.V. De appellant, die sinds 2011 als Head Bartender werkte in het Novotel Amsterdam City, werd beschuldigd van het willens en wetens afwijken van de geldende kassa- en fooienprocedures, wat leidde tot contante kassaoverschotten. De kantonrechter had de verzoeken van de appellant om het ontslag te vernietigen en om schadevergoeding af te wijzen. In hoger beroep heeft het hof de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof zich baseerde op verklaringen van getuigen, camerabeelden en kassaregistraties. Het hof concludeerde dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan de hem verweten gedragingen, waaronder het creëren van kassaoverschotten en het liegen over deze praktijken. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de appellant voldoende dringende redenen vormden voor het ontslag op staande voet. De bestreden beschikking van de kantonrechter werd bekrachtigd, en de appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.264.992/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7653840 EA VERZ 19-243
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 februari 2021
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. N.W. Groenhart te Den Haag,
tegen
ACCOR HOSPITALITY NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.H.E. Veldmaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Accor genoemd.
[appellant] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op
28 augustus 2019, onder aanvoering van grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) onder bovengenoemd zaaknummer op 28 mei 2019 heeft gegeven.
Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen, zal verklaren voor recht dat Accor [appellant] ten onrechte en zonder dringende reden op staande voet heeft ontslagen en Accor - uitvoerbaar bij voorraad - zal veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 6.505,64 bruto, een gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van
€ 6.697,36 bruto en een billijke vergoeding van € 7.500,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen, en met veroordeling van Accor in de kosten van de procedure, inclusief nakosten.
Op 31 oktober 2019 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep met producties van Accor ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 9 december 2020. Bij die gelegenheid hebben de advocaten voornoemd namens [appellant] en Accor het woord gevoerd, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 1.1 tot en met 1.32 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Die feiten behelzen, samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
2.2.
Op 3 januari 2011 is [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1980, in dienst getreden van Accor. Laatstelijk was hij werkzaam als Head Bartender in het Novotel Amsterdam City te Schiphol (hierna: Novotel).
2.3.
Het vaste barteam van Novotel bestond eind 2018/begin 2019 uit vijf personen: [A] (hierna: [A] ), [B] (hierna: [B] ),
[C] (hierna: [C] ), [D] (hierna: [D] ) en [appellant] .
2.4.
In een personeelsvergadering op 29 oktober 2018 is onder meer gesproken over het fooienbeleid. De tijdens deze vergadering gemaakte afspraken heeft [E] , restaurantmanager bij Novotel (hierna: [E] ), op 5 november 2018 en vervolgens op 25 januari 2019 per e-mail aan onder anderen de barmedewerkers bevestigd.
2.5.
Op 30 januari 2019 heeft een in dit geding anoniem gebleven restaurantmedewerker bij [F] , food & beverage manager bij Accor (hierna: [F] ), en [E] melding gemaakt van bepaalde, door hem waargenomen gedragingen van barmedewerkers. Naar aanleiding hiervan heeft Accor onderzoek gedaan op basis van camerabeelden van de bar en bijbehorende registraties van het kassasysteem.
2.6.
[G] , stationmanager bij de Chinese luchtvaartmaatschappij China Eastern, heeft in een gesprek op 1 februari 2019 aan [F] en [H] , director of sales & marketing bij Novotel, meegedeeld dat er door Novotel meer China Eastern-vouchers (aan haar) werden gefactureerd dan er uitgegeven konden zijn en dat er sprake leek te zijn geweest van het factureren van vouchers met frauduleuze handtekeningen. China Eastern-vouchers worden door Accor aan gasten van deze luchtvaartmaatschappij verstrekt die in Novotel overnachten. Deze vouchers hebben een maximale waarde van € 15,- en de klant moet daarop zijn naam, kamernummer en handtekening invullen.
2.7.
Op 4 februari 2019 hebben [F] , [I] , talent & culture manager bij Accor, en [J] , HR-businesspartner bij Accor, afzonderlijke gesprekken gevoerd met de vaste barmedewerkers, onder wie [appellant] . Tijdens dit gesprek is [appellant] geconfronteerd met geconstateerde geld- en kassahandelingen van het barpersoneel die afwijken van de bij Accor geldende kassa-, fooien- en voucherprocedures. [B] heeft tijdens het met haar op die dag gevoerde gesprek onder meer verklaard dat bepaalde gedragingen al gedurende langere tijd hadden plaatsgevonden, zoals het niet op de kassa aanslaan van contant betaalde consumpties, en dat het gehele barteam hierbij betrokken was geweest en zich schuldig had gemaakt aan het zich toe-eigenen van eigendommen van Accor.
2.8.
Bij brief van 5 februari 2019 heeft Accor aan [appellant] laten weten dat hij in afwachting van nader onderzoek per direct was geschorst.
2.9.
Op 8 februari 2019 heeft [B] in een gesprek met [K] , particulier onderzoeker bij ACB Bedrijfsrecherche (hierna: [K] ), onder meer het volgende verklaard:
“(…) Toen ik bij het Novotel begon met werken werd er al gerommeld met de welkomstvouchers. Als een voucher werd aangenomen dan werd er niets op de achterzijde geschreven. Als er dan een klant cash betaalde dan werd dat bedrag in de kassa gedaan en op de achterzijde van de welkomstvoucher die in feite ongebruikt was geschreven wat die klant gebruikt had, Op deze wijze kwam er een geld overschot in de kassalade. Aan het eind van de dienst werd dat verdeeld. (…) Wat er feitelijk speelt is dat wij een overschot aan cash in de kassa maken en die dan aan het eind van de dienst onder elkaar verdelen. (…) Het overschot aan geld in de kassalade werd op verschillende manieren gecreëerd. Het gebeurde met terugboekingen, splitsen van tafels en dan vouchers koppelen aan een betaling zonder dat die feitelijk waren ingeleverd. (…) Als er cash binnenkwam dan keek iemand naar een manier om dat als overschot in de kassalade te maken. Als u vraagt wie erg actief daarmee waren dan gaat dat vooral om [appellant][ [appellant] ; hof]
en [C][ [C] ; hof]
. Als ik met hen werkte dan deed ik nagenoeg niets omdat ik dan toch wel wist dat er voldoende overschot in de kassalade kwam. (…)”
2.10.
Op 8 februari 2019 heeft Accor [appellant] telefonisch op staande voet ontslagen.
2.11.
Bij brief van 13 februari 2019 (hierna: de ontslagbrief) heeft Accor het ontslag op staande voet aan [appellant] bevestigd. In de ontslagbrief wordt door Accor voor zover van belang vermeld:
“(…) Conclusie
U heeft de gelegenheid gehad om uw kant van het verhaal te vertellen. Dit heeft niet geleid tot een ander oordeel, namelijk dat u willens en wetens bent afgeweken van de geldende regels en daarmee contante kassaoverschotten heeft weggenomen van Novotel City Amsterdam.
Concluderend moet voor u dus duidelijk zijn geweest dat uw gedragingen onacceptabel zijn en logischerwijs in strijd zijn met het fooienbeleid van Novotel Amsterdam City. Overigens is het voor ons duidelijk dat ook zonder de genoemde passage uit het fooienbeleid uw gedragingen in het reguliere verkeer kwalificeren als volstrekt onacceptabel en zelfs strafbaar zijn. (…)
Wij rekenen u aan dat u tijdens het gesprek op 4 februari jongstleden klaarblijkelijk heeft gelogen. In ieder geval ervoor heeft gekozen om geen openheid van zaken te geven. Daarnaast heeft u uw collega’s een hand boven het hoofd gehouden en hebben wij vernomen dat, hoewel uitdrukkelijk door ons is verzocht de inhoud van het gesprek van 4 februari jongstleden voor uzelf te houden, u over de gesprekken die op die datum zijn gevoerd, gesproken heeft.
Uw handelswijze heeft er daarnaast voor gezorgd dat er voor (nieuwe) werknemers een onveilige sfeer is gecreëerd waarin werd uitgedragen dat werken binnen de bar eveneens betekende meedoen aan het oneigenlijk ontnemen van de ‘fooien’. Mede door uw handelswijze heeft u bijgedragen aan een onveilige werkomgeving. E.e.a. heeft zelfs geleid tot opzegging van een werknemer die niet mee wenste te werken aan het oneigenlijk ontnemen van de ‘fooien’. Ook dit rekenen we u aan.
De hierboven beschreven gedragingen zijn van dien aard dat het voor een goede arbeidsrelatie noodzakelijke vertrouwen volledig is verloren.
Deze reden vormt alsmede hetgeen wij hiervoor hebben beschreven vormen elk afzonderlijk, en alle tezamen in onderling verband beschouwd één of meer dringende redenen op in de zin van artikel 7:676 Burgerlijk Wetboek. Deze dringende redenen zijn u op vrijdag 8[februari; hof]
jongstleden telefonisch (…) medegedeeld. Dit betekent dat uw arbeidsovereenkomst met Accor Hospitality Nederland N.V. met onmiddellijke ingang per 8 februari jongstleden is beëindigd. (…)”

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg verzocht, voor zover in hoger beroep nog van belang, om te verklaren voor recht dat Accor hem ten onrechte en zonder dringende reden op staande voet heeft ontslagen en om Accor te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 6.699,01 bruto, een gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 6.818,64 bruto en een billijke vergoeding van € 7.500,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen, met veroordeling van Accor in de proceskosten, inclusief nakosten. Accor heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de kosten, inclusief nakosten, van de procedure.
3.3.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op. [appellant] heeft met de grieven 3, 4 en 5 betoogd dat hij ten onrechte op staande voet is ontslagen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.4.
Accor heeft blijkens de ontslagbrief de volgende gedragingen van [appellant] als dringende redenen aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd: (i) het willens en wetens afwijken van de geldende regels door het creëren van contante kassa overschotten en het wegnemen van deze overschotten; (ii) het liegen daarover op
4 februari 2019; en (iii) het creëren van een onveilige werksfeer dan wel werkomgeving. Ter onderbouwing van de gestelde dringende reden(en) heeft Accor verwezen naar de (ongedateerde) verklaring van [F] over zijn gesprek op
30 januari 2019 met een (anonieme) restaurantmedewerker, de verklaringen van [B] op 4 en 8 februari 2019 en de camerabeelden van 29 en 30 januari 2019 met de bijbehorende kassaregistraties.
3.5.
[appellant] betwist dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan afwijkende handelingen om een kassaoverschot te creëren om die als fooi te kunnen verdelen. Ook betwist hij dat uit de camerabeelden en kassaregistraties de door Accor gestelde, afwijkende handelingen, die op 29 en 30 januari 2019 zouden hebben plaatsgevonden, blijken. Volgens [appellant] is op de beelden niet te zien wat klanten overhandigen en zijn de kassaregistraties onlogisch en onvolledig. Niet, althans niet duidelijk, blijkt welke vouchers aan welke concrete betalingen zijn gekoppeld. Het splitsen van een rekening was gebruikelijk als een rekening deels met een voucher of meerdere vouchers (naast de China Eastern vouchers maakt Novotel ook gebruik van welkomstvouchers ter waarde van een welkomstdrankje en van zogeheten Planet 21 vouchers ter waarde van € 5,-) werd betaald en vormt geen bewijs van een afwijkende handeling. Niet iedere gebleken onregelmatigheid bewijst dat [appellant] moedwillig kassaoverschotten creëerde. Dat kan ook door slordigheden of fouten zijn gebeurd. Ook heeft [appellant] wel eens door hem ontvangen fooi in de kassa gedaan omdat er geregeld een tekort aan wisselgeld was en het dus niet werkbaar was om fooi altijd in het fooienpotje te doen.
3.6.
Naar het oordeel van het hof heeft Accor uitvoerig onderbouwd dat [appellant] willens en wetens is afgeweken van de geldende regels door het creëren van contante kassaoverschotten en het wegnemen van deze overschotten, terwijl [appellant] dit op zijn beurt onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Accor heeft berichten van haar eigen personeel en van China Eastern ontvangen over (het vermoeden van) misstanden bij het barpersoneel van Novotel. Eerst heeft een anoniem gebleven restaurantmedewerker bij Accor gemeld dat een groep barmedewerkers grote bedragen cash deelden achter de schermen, dat ze met enveloppen aan het goochelen waren, dat zij dranken niet aansloegen op de kassa en dat het gedrag van de groep veranderde als de supervisor niet meer aanwezig was. Kort daarop heeft China Eastern te kennen gegeven dat er meer China Eastern-vouchers aan haar werden gefactureerd dan er uitgegeven konden zijn. Vervolgens heeft [B] verklaard dat het gehele barpersoneel van Novotel betrokken is geweest bij het creëren en in de eigen zak steken van kassaoverschotten en het ten onrechte gebruiken van vouchers door bijvoorbeeld contant betaalde rekeningen in het kassasysteem te koppelen aan ongebruikte en niet ingeleverde vouchers, door terugboekingen of door tafels te splitsen. [B] heeft uitdrukkelijk en onomwonden verklaard dat onder meer [appellant] deze handelingen heeft uitgevoerd.
3.7.
Accor heeft op basis van camerabeelden en foto’s in samenhang met de kassaregistraties onderzoek naar de gemelde misstanden gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling in het hoger beroep heeft Accor deze foto’s en camerabeelden getoond. Op basis daarvan moet, in samenhang bezien met voormelde kassaregistraties, het volgende worden geconstateerd:
-
29 januari 2019: om 21:01 uur vragen twee gasten aan de bar aan [appellant] de rekening (5608). Hij print de bon uit op de rechterkassa en geeft die aan de gasten. [appellant] ontvangt contant geld van de gasten en stopt dit in (de rechterlade van) de rechterkassa, maar slaat “Geen verkoop” aan. De gasten vertrekken en [appellant] gaat op de linker kassa verder, splitst om 21:07 uur de rekening (5608) en verplaatst € 15,- van rekening 5608 naar een - eerste - nieuwe rekening. Het restantbedrag op rekening 5608 is nu € 77,50. Dan splitst [appellant] de rekening (5608) nogmaals en verplaatst drie bier ter waarde van € 20,25 naar een - tweede - nieuwe rekening (5702). Het restantbedrag op rekening 5608 is nu € 57,25. Dan verplaatst [appellant] om 21:09 uur het hele bedrag van rekening 5608 naar een - derde - nieuwe rekening 5703. [appellant] voegt rekening 5608 toe als bijlage bij rekening 5703, waarmee rekening 5608 als zelfstandige rekening vervalt. [appellant] geeft in de kassa aan dat rekening 5703 wordt voldaan met China Eastern vouchers, die een waarde hebben van € 15,- per stuk.
-
30 januari 2019 (1): om 20:13 uur bestelt een restaurantgast één pizza en één Pepsi. Vervolgens vraagt de gast (op de rekening aangeduid als walk-in gast, dat wil zeggen een gast zonder hotelkamer) om de rekening (5895) en betaalt die rekening van
€ 20,20 contant aan een Accormedewerker. Deze medewerker geeft het geld vervolgens om 20:50 uur aan [appellant] , die achter de bar staat, om de betaling af te handelen. [appellant] geeft de medewerker dan het wisselgeld voor de gast. Vervolgens voegt [appellant] drie extra Pepsi toe aan rekening 5895, waardoor het totaalbedrag van deze rekening € 29,80 wordt. [appellant] geeft in de kassa aan dat rekening 5895 wordt voldaan met China Eastern vouchers (met een waarde van € 15,- per stuk).
-
30 januari 2019 (2): om 18:05 uur vragen twee gasten aan de bar de rekening (5843) en betalen die met een pas. Om 18:07 uur splitst [appellant] de rekening (5843) en verplaatst € 5,- van rekening 5843 naar een nieuwe - eerste - rekening 5858. Het bedrag van rekening 5843 wordt hierdoor met € 5,- verminderd. Dan slaat [appellant] in de kassa op rekening 5843 aan dat er een “Fooi/Tip” is ontvangen van € 5,-. [appellant] splitst de rekening (5858) en verplaatst € 5,- van rekening 5858 naar een nieuwe - tweede - rekening 5860. [appellant] voegt rekening 5858 toe als bijlage bij rekening 5860. [appellant] geeft in de kassa aan dat rekening 5860 wordt voldaan met een voucher van € 5,-.
3.8.
Naar het oordeel van het hof moet hieruit worden afgeleid dat [appellant] (in ieder geval) op deze drie data en tijdstippen onnodige en afwijkende kassa- en geldhandelingen heeft verricht, zoals het onterechte gebruik van vouchers voor contante of girale betalingen, het terugboeken van geplaatste bestellingen en/of het onnodig splitsen van tafels, waardoor er oneigenlijk kassaoverschotten zijn gecreëerd. Uit de verklaringen van [B] en de anonieme restaurantmedewerker blijkt dat deze kassaoverschotten vervolgens als fooi onder het personeel werden verdeeld. Ook moet hieruit de conclusie worden getrokken dat [appellant] met deze handelwijze willens en wetens van de bij Accor geldende regels betreffende de kassa-, fooien- en voucherprocedures is afgeweken. [appellant] heeft op 4 en 8 februari 2019 verklaard bekend te zijn met het fooienbeleid van Accor, dat voor zover van belang inhoudt dat fooien in de fooienpot naast de kassa en niet in de kassalade moeten worden gedaan, en met de bij Accor geldende kassa- en voucherprocedure. Tijdens de personeelsvergadering op 29 oktober 2018 en in de e-mails van 5 november 2018 en 25 januari 2019 is [appellant] ook nog eens nadrukkelijk op het belang van het fooienbeleid van Accor gewezen. Desondanks is [appellant] van de geldende regels afgeweken zonder daarvoor een logische of overtuigende verklaring te geven. Dat hij het niet bewust heeft gedaan en/of misschien een fout heeft gemaakt, zoals [appellant] stelt, acht het hof niet geloofwaardig. Ook de door [appellant] aangevoerde verklaringen dat hij klanten op deze manier snel wilde helpen en/of dat er gebrek aan wisselgeld in de kassa was, vormen geen rechtvaardiging voor het afwijken van de geldende kassa- en fooienregels. Het hof rekent [appellant] deze handelwijze des te meer aan omdat hij in zijn functie van Head Bartender de (eind)verantwoordelijkheid over de bar en het barpersoneel had. Tijdens zijn gesprek met Accor op 4 februari 2019 heeft [appellant] bovendien ervoor gekozen geen openheid van zaken te geven toen Accor hem confronteerde met deze misstanden. Dat [appellant] door zijn handelwijze een onveilige werksfeer-/omgeving voor collega’s heeft gecreëerd, heeft [appellant] onweersproken gelaten en het hof acht dit voldoende aannemelijk gemaakt met de stelling van Accor dat de anoniem gebleven restaurantmedewerker wegens de misstanden niet langer bij haar in dienst wilde blijven. [appellant] heeft nog aangevoerd dat de (anonieme) restaurantmedewerker heeft verklaard dat het gedrag van het barteam veranderde als de supervisor van het barteam aanwezig was en dat de restaurantmedewerker daarmee mogelijk op hem doelde. Het hof volgt [appellant] hierin niet, omdat Accor ter zitting heeft verklaard dat niet [appellant] , maar een andere medewerker van Accor de functie van supervisor van het barteam had. Het voorgaande betekent dat de gedragingen van [appellant] die Accor in de brief van 13 februari 2019 aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd voldoende zijn komen vast te staan. [appellant] heeft Accor daarmee een dringende reden gegeven om hem op staande voet te ontslaan. De
grieven 3, 4 en 5falen.
3.9.
Met de grieven 6a en 6b heeft [appellant] nog betoogd dat de schriftelijke verklaringen van [B] en de anonieme restaurantmedewerker bewijskracht ontberen en niet ten nadele van hem mogen worden gebruikt zonder dat hij in de gelegenheid is geweest om hen als getuigen te ondervragen. Op grond van artikel 152 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan echter bewijs worden geleverd met alle middelen en is de waardering van het bewijs aan het oordeel van de rechter, tenzij de wet anders bepaalt. Het hof ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. Het feit dat [appellant] deze personen niet als getuigen heeft doen horen, maakt dat niet anders. [B] en de restaurantmedewerker zijn geen partij in dit geding en niet gesteld of gebleken is dat zij bij het afleggen van deze verklaringen een zodanig (eigen) belang hebben dat hun verklaringen daardoor onjuist, onbetrouwbaar of ongeloofwaardig zouden zijn. De kantonrechter heeft zijn oordeel bovendien niet enkel op deze verklaringen gebaseerd, maar ook op de verklaringen van andere personen en het onderzoek op basis van de camerabeelden, de foto’s en de kassaregistraties. Nu als onweersproken vast staat dat [B] en de restaurantmedewerker de door Accor overgelegde verklaringen hebben afgelegd, heeft de kantonrechter ook (delen van) deze verklaringen als vaststaande feiten onder 1.23, 1.24 en 1.17 kunnen opnemen. Bovendien komen de verklaringen van [B] en de restaurantmedewerker (naar hun strekking) met elkaar overeen, en stroken deze met de handelingen die blijken uit de foto’s en camerabeelden in combinatie met de kassaregistratie. De
grieven 6a en 6bfalen eveneens.
3.10.
Gelet op al het voorgaande, heeft [appellant] geen belang bij bespreking van de grieven 1, 2 en 7, aangezien de eventuele gegrondheid van deze grieven niet tot vernietiging van de bestreden beschikking kan leiden (grieven 1 en 2) respectievelijk deze grief zelfstandig belang ontbeert (grief 7), en daarom zullen de hierop betrekking hebbende stellingen van partijen buiten beschouwing blijven.
3.11.
De slotsom van het voorgaande is dat de grieven falen en dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. [appellant] heeft geen bewijs aangeboden van voldoende concrete feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de procedure in hoger beroep, met nakosten.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Accor begroot op € 741,= aan verschotten en € 2.228,= aan salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij deze beschikking uitgesproken veroordeling en betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J.M. Smit, mr. F.J. Verbeek en mr. R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.