ECLI:NL:GHAMS:2021:522

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
200.258.782/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over proceskosten en toewijzing van vordering in consumentenrechtelijke zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om een hoger beroep van Defam B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft een vordering van Defam op [geïntimeerde] voor een bedrag van € 20.359,64, voortvloeiend uit een kredietovereenkomst. Na een tussenarrest van 17 november 2020 heeft Defam een akte genomen en een nadere productie ingediend. Het hof heeft in zijn beoordeling bevestigd dat de vordering van Defam toewijsbaar is, ondanks dat [geïntimeerde] niet is verschenen in de procedure. Het hof heeft de proceskosten in eerste aanleg toegewezen aan Defam, maar heeft besloten dat de kosten van het hoger beroep voor rekening van Defam blijven. Dit besluit is genomen in het licht van de beschermingsdoelstelling van het Europese consumentenrecht, met name de Richtlijn 93/13/EEG, die consumenten beschermt tegen oneerlijke bedingen in overeenkomsten. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de vordering van Defam toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente over de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.258.782/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7472420 CV EXPL 19-1559
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 februari 2021
inzake
DEFAM B.V.,
gevestigd te Bunnik,
appellante,
advocaat: mr. A. Robustella te Ede (Gld),
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna weer Defam en [geïntimeerde] genoemd.
Na het tussenarrest van 17 november 2020 (hierna: het tweede tussenarrest) heeft Defam een akte genomen en daarbij een nadere productie in het geding gebracht. Vervolgens is opnieuw arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
Het hof blijft bij hetgeen in het tweede tussenarrest is overwogen.
2.2.
Defam heeft haar vordering op [geïntimeerde] in haar laatste akte herberekend op een bedrag van € 25.145,36. Defam is daarbij uitgegaan van het oordeel van het hof, gegeven in rov. 2.4 van het tweede tussenarrest, dat de rente over het bedrag dat de kredietlimiet van € 15.000 te boven gaat, niet toewijsbaar is. Genoemd bedrag is inclusief de contractuele rente van 10,8% per jaar, vanaf 9 augustus 2004 tot en met 28 december 2018 – de datum waarop de kredietovereenkomst is beëindigd – over het opgenomen bedrag tot € 15.000. De van [geïntimeerde] ontvangen betalingen zijn verdisconteerd. Het bedrag is kennelijk berekend zonder de matiging uit coulance die Defam in haar inleidende dagvaarding vermeldt.
2.3.
Defam vordert in deze procedure een bedrag van € 20.359,64 van [geïntimeerde] .
2.4.
Het bedrag van € 20.359,64 is toewijsbaar. Het bestreden vonnis zal dus worden vernietigd en de vordering van Defam zal alsnog worden toegewezen.
2.5.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg aan de zijde van Defam, die moeten worden bepaald op grond van het thans toegewezen bedrag. De proceskosten van de eerste aanleg worden begroot op € 588,75 aan onkosten en € 480 voor salaris gemachtigde. De over deze proceskosten gevorderde wettelijke rente is ook toewijsbaar als gevorderd.
Het hof ziet redenen om [geïntimeerde] niet te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, hoewel Defam in hoger beroep alsnog geheel in het gelijk wordt gesteld. Dit hangt samen met de beschermingsdoelstelling van het Europese consumentenrecht, meer in het bijzonder de in het eerste tussenarrest vermelde Richtlijn 93/13. [geïntimeerde] heeft de bestreden beslissing van de kantonrechter niet uitgelokt of verdedigd. In eerste aanleg heeft hij immers geen verweer gevoerd tegen de vordering van Defam en in hoger beroep is hij niet verschenen. De noodzaak van het hoger beroep is ontstaan als een gevolg van de plicht van de nationale rechter, in dit geval de kantonrechter, om ambtshalve te toetsen of de vordering (mede) wordt gebaseerd op een oneerlijk beding als bedoeld in de genoemde richtlijn. De beoordeling waartoe de kantonrechter bij die ambtshalve toetsing is gekomen, wordt door het hof niet gedeeld. Dat rechtvaardigt echter onder de gegeven omstandigheden niet dat de consument in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld. Het hof zal daarom bepalen dat de kosten van het hoger beroep voor rekening van Defam blijven.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Defam van € 20.359,64;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Defam begroot op € 588,75 aan onkosten en € 480 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de kosten van het hoger beroep voor rekening van Defam blijven;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. G.C.C. Lewin, mr. M.P. van Achterberg en mr. A.P. Wessels en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.