ECLI:NL:GHAMS:2021:492

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
23-000647-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in zaak over invoer van houten pallets zonder fytosanitaire merktekens

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een afhandelaar van vracht op Schiphol, was beschuldigd van het invoeren van houten pallets zonder de vereiste fytosanitaire merktekens, in strijd met de Plantenziektenwet. De tenlastelegging betrof een incident op 9 februari 2018, waarbij de verdachte frambozen had ingevoerd die op houten pallets waren verpakt, afkomstig uit Tanzania. De advocaat-generaal vorderde een voorwaardelijke geldboete, stellende dat de verdachte verantwoordelijk was voor de controle op de naleving van de invoereisen. De verdediging betoogde echter dat de verdachte niet als invoerder kon worden aangemerkt, aangezien zij enkel als afhandelaar fungeerde en de luchtvaartmaatschappij de daadwerkelijke invoer had verricht. Het hof oordeelde dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor de invoer van de pallets, aangezien deze al in Nederland waren gebracht door de luchtvaartmaatschappij. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000647-19
datum uitspraak: 17 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland van
6 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 81-246398-18 tegen
[verdachte],
gevestigd te [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en hetgeen de vertegenwoordigers van de verdachte naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 9 februari 2018, te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), in ieder geval in Nederland,
planten en/of plantaardige producten en/of andere materialen, in ieder geval een materiaal als bedoeld in artikel 10 lid 1 sub b van de Regeling invoer, uitvoer en verkeer planten, heeft ingevoerd uit een derde land terwijl zij niet heeft voldaan aan de bijzondere eisen, genoemd in bijlage IV, deel A, rubriek I, bij richtlijn 2000/29/EG, althans verordening 2016/2031, immers,
heeft zij, verdachte, dozen met frambozen, die stonden op (verpakkings)materiaal van hout, te weten laadborden (pallets), ingevoerd uit Tanzania terwijl deze laadborden niet voorzien waren van een merkteken dat is vastgesteld in bijlage II bij nr. 15 van de FAO voor fytosanitaire maatregelen inzake Richtsnoeren voor de reglementering inzake verpakkingsmateriaal van hout in het internationale handelsverkeer, ten bewijze dat het verpakkingsmateriaal een goedgekeurde fytosanitaire behandeling heeft ondergaan.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 2.000,00, met een proeftijd van twee jaren. Hij heeft aangevoerd dat de verdachte zich bezighoudt met de invoer van de in de tenlastelegging genoemde producten en dat het de taak van de verdachte was om te controleren of de normen waren nageleefd. De verdachte was invoerder van de desbetreffende pallets en het heeft binnen de mogelijkheden van de verdachte gelegen de lading stop te zetten, toen bleek dat de pallets niet de vereiste merktekens bevatten. De verdachte had moeten ingrijpen. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat van invoer sprake was op het moment dat de lading werd gelost.
De vertegenwoordigers van de verdachte hebben gesteld dat de verdachte niet als invoerder van de laadborden (pallets) kan worden aangemerkt. Zij fungeert op Schiphol als afhandelaar van vracht die per vliegtuig Nederland binnenkomt. Pas als de luchtvaartmaatschappij die de vracht vervoert en die tot dat moment als (mede)eigenaar van de lading kan worden aangemerkt, aangifte doet bij de douane, kan er sprake zijn van invoer.
Het staat vast dat het vervoer van de betrokken partij frambozen op houten pallets, oorspronkelijk afkomstig uit Tanzania, is verricht door de luchtvaartmaatschappij [luchtvaartmaatschappij]. De vracht is met haar vliegtuig, met vluchtnummer [vluchtnummer], vanuit Kenia naar Schiphol gebracht. De verdachte is als afhandelaar werkzaam voor [luchtvaartmaatschappij] en bevoegd de luchtvaartmaatschappij in Nederland te vertegenwoordigen.
Onmiddellijk nadat het vliegtuig op Schiphol was geland, hebben verbalisanten van de NVWA het ruim betreden en geconstateerd dat zich daarin houten pallets bevonden zonder de vereiste merktekens. Zij hebben de verdachte gemaild dat de pallets waren ‘vastgelegd’, hetgeen inhoudt dat zij het bedrijf van de verdachte niet mochten verlaten.
Medewerkers van de verdachte hebben de vracht uit het vliegtuig gehaald en gebracht naar een loods van de verdachte op Schiphol, teneinde de vracht daar te inspecteren.
Later is gebleken dat de pallets in weerwil van de ‘vastlegging’ zijn vervoerd naar de expediteur van de ladingbelanghebbende, [naam 1] en [naam 2], en vervolgens naar Breda.
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte verklaard dat een communicatiemisverstand is opgetreden, omdat de ‘vastlegging’ alleen de pallets betrof en niet de zich daarop bevindende frambozen. De systemen van de verdachte voorzien wel in stopzetting van zendingen, maar niet van pallets zonder de zich daarop bevindende lading.
Het tenlastegelegde is strafbaar gesteld in artikel 2 van de Plantenziektewet. In artikel 1 van die wet wordt ‘invoeren’ gedefinieerd als: brengen in Nederland. De betrokkenheid van de verdachte is begonnen bij het lossen van de pallets uit het vliegtuig. Op dat moment waren de pallets reeds in Nederland gebracht. Dit is niet door de verdachte gebeurd, maar door de vervoerder van de vracht. Dat de verdachte de vervoerende luchtvaartmaatschappij in Nederland vertegenwoordigt, brengt hierin geen verandering (vgl. ook Hof Amsterdam, 10 juli 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2044).
Nu de verdachte de in de tenlastelegging bedoelde laadborden niet heeft ingevoerd, is niet bewezen wat haar ten laste is gelegd en moet zij daarvan worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. M. Lolkema en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 februari 2021.
mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]