ECLI:NL:GHAMS:2021:460

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
200.276.339/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens inbreuk op auteursrecht en publicaties niet onrechtmatig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], een professioneel fotografe, tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De kantonrechter had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat [geïntimeerde] een foto van [columnist] zonder toestemming van [appellante] op zijn weblog had geplaatst, maar de schadevergoeding die [appellante] had gevorderd, was slechts gedeeltelijk toegewezen. [Appellante] had een schadevergoeding van € 500,-- geëist wegens inbreuk op haar auteursrecht, maar de kantonrechter had slechts € 250,-- toegewezen. [Appellante] was van mening dat de kantonrechter ten onrechte de extra schadevergoeding had afgewezen en dat de publicaties van [geïntimeerde] onrechtmatig waren. Het hof oordeelt dat de foto auteursrechtelijk beschermd is en dat [geïntimeerde] inbreuk heeft gemaakt door deze zonder toestemming te gebruiken. Het hof wijst de vordering van [appellante] tot schadevergoeding van € 500,-- toe en oordeelt dat de publicaties van [geïntimeerde] niet onrechtmatig zijn, omdat deze binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting vallen. Het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.276.339/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 7842131 CV EXPL 19-13328
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 februari 2021
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. C.M.D. de Waele te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 14 januari 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer op 15 oktober 2019 gewezen tussen haar als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
Op de rol van 31 maart 2020 is tegen [geïntimeerde] verstek verleend.
[appellante] heeft een memorie van grieven, met producties, ingediend.
[appellante] heeft de zaak ter zitting van 26 november 2020 doen bepleiten door mr. De Waele voornoemd aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd, samengevat, dat het hof het bestreden vonnis gedeeltelijk zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – haar vorderingen alsnog (geheel) zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.12 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, om het volgende.
3.1.1
[appellante] is professioneel fotografe en handelt onder de naam [X] . [appellante]
heeft omstreeks september 2011 een foto gemaakt van [columnist] . Deze foto stond in 2017 op de website van [appellante] . Over de lengte van de rechterzijde van de foto staat in witte letters gedrukt: “© [X] ”.
3.1.2
Op 23 maart 2017 heeft [geïntimeerde] een column van [columnist] uit 1992 geplaatst op
zijn weblog. Bij deze column stond de hiervoor genoemde foto van [columnist] afgebeeld. [geïntimeerde] heeft geen toestemming van [appellante] verkregen voor het gebruik van de foto.
3.1.3
[appellante] heeft [geïntimeerde] bij brief van 27 juli 2018 geïnformeerd dat zij de rechthebbende was op de foto en [geïntimeerde] verzocht om de foto van zijn blog te verwijderen. Tevens heeft zij tegenover [geïntimeerde] aanspraak gemaakt op vergoeding van de schade die zij heeft geleden als gevolg van de inbreuk die [geïntimeerde] had gemaakt op haar auteursrecht, door haar begroot op € 500,--.
3.1.4
Op 28 juli 2018 heeft [geïntimeerde] een e-mailbericht aan [appellante] gestuurd waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“(...) U vraagt mij niet in een beleefd berichtje om de foto te verwijderen maar sommeert mij met een lang agressief bericht plus bij lagen om zulks te doen en 500 euro over te maken. (...) U probeert (...) een goedbedoelende blogger te intimideren en veel geld af te troggelen U bent een vervelend mens van de allerlaagste soort. De foto heb ik onmiddellijk van mijn blog verwijderd. Dit schrijven heb ik zojuist op mijn blog gepubliceerd zodat een ieder zich over uw praktijken kan informeren. Ik ben daartoe om meerdere redenen gerechtigd. Andere blogs of artikelen kunnen volgen. Ik zal u tevens aansprakelijk stellen voor eventueel te maken proceskosten. Ik stel voor dat u excuses aanbiedt en verder afziet van uw ‘sommatie’. Minachtend, [geïntimeerde] ”.
3.1.5
Op 28 juli 2018 heeft [geïntimeerde] de foto van [columnist] van zijn weblog verwijderd en zijn voornoemde e-mailbericht onder de titel ‘Ene [appellante] , fotografe, probeert geld af te troggelen’ op zijn weblog geplaatst. Het weblog heeft hij op dezelfde datum overgenomen op zijn facebookpagina tijdlijn.
3.1.6
Naar aanleiding daarvan zijn verschillende reacties geplaatst op de facebookpagina van [geïntimeerde] , waaronder een reactie die ertoe strekt dat [geïntimeerde] het bij het verkeerde eind heeft. [geïntimeerde] heeft daarop onder meer als volgt gereageerd:
“(...) Dit soort terreur en geldklopperij (...) moet maar ‘s een halt toegeroepen worden.”.
3.1.7
Op 12 december 2018 heeft [appellante] een tweede sommatie aan [geïntimeerde] gestuurd
waarin zij heeft gereageerd op diens e-mail van 28 juli 2018. Tevens heeft zij daarin aan [geïntimeerde] verzocht om het bedrag van € 500,-- aan haar te betalen voor het zonder haar toestemming gebruiken van de foto van [columnist] en de daarover geplaatste stukjes op zijn weblog en facebookpagina te verwijderen.
3.1.8
Op 18 december 2018 heeft [geïntimeerde] een e-mailbericht aan [appellante] gestuurd waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“(...) Ik beschouw u als een onaangenaam mens en een geldwolf. Elk weldenkend mens ziet in dat het bijzonder onsympathiek en onredelijk is om uit het niets 500 euro op te eisen bij een nietsvermoedende en niet-commerciële amateur-stukjesschrijver voor het gebruik van een foto op zijn blog. (...) Uw gedrag dient op geen enkele wijze beloond te worden, in tegendeel, mensen mogen voor u gewaarschuwd worden. Uw tweede, leugenachtige sommatie bevestigt dat nog eens. U toont geen enkel berouw (...) en liegt dat u barst. (...) Ik zie trouwens dat uw website is aangepast. In juli kon men daar nog doodleuk over uw struikroverpraktijken lezen. Nu opeens niet meer (...)”.
3.1.9
[geïntimeerde] heeft ook deze e-mail met de eerste aan hem gerichte sommatie van [appellante] op zijn weblog en facebookpagina geplaatst.
3.1.10
In berichten op zijn facebookpagina nadien heeft [geïntimeerde] [appellante] aangeduid als
mevrouw […] .
3.1.11
Op 31 juli 2018 heeft [geïntimeerde] op zijn weblog en facebookpagina een post geplaatst met als titel ‘De zaak […] ’ en daarin delen van zijn conclusie van antwoord opgenomen.
3.2
In eerste aanleg heeft [appellante] in conventie gevorderd, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,-- aan schadevergoeding wegens inbreuk op haar auteursrecht en een bedrag van tenminste € 1.125,--, althans € 1.625,--, althans € 2.125,-- ter vergoeding van de materiële schadecomponent en een onbepaald bedrag voor de immateriële schade, alsook tot verwijdering van de door [geïntimeerde] geplaatste stukjes en hem te verbieden op opnieuw vergelijkbare stukjes te plaatsen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
3.3
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd betaling van de kosten voor het printen van de conclusie van antwoord ad € 8,-- en vaststelling dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld.
3.4.1
De kantonrechter heeft de vorderingen in conventie deels toegewezen en [geïntimeerde] in de kosten veroordeeld. Daartoe heeft de kantonrechter, samengevat, overwogen dat de door [appellante] gevorderde schadevergoeding wegens inbreuk op haar auteursrecht ten bedrage van € 250,-- redelijk is en dit bedrag toegewezen. De door [appellante] gevorderde extra schade van € 250,-- wegens plaatsing van haar foto zonder naamsvermelding heeft de kantonrechter afgewezen, nu over de lengte van de rechterzijde van de foto in witte letters haar pseudoniem en handelsnaam staat gedrukt: “© [X] ”. Ook de overige vorderingen van [appellante] heeft de kantonrechter afgewezen, aangezien deze een beperking inhouden van het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht van [geïntimeerde] op vrijheid van meningsuiting. Het staat [geïntimeerde] in beginsel vrij om zijn mening over het aan hem gerichte betalingsverzoek van [appellante] via zijn weblog en facebookpagina te ventileren. Hoewel de door [geïntimeerde] daarvoor gebruikte bewoordingen (zoals hiervoor onder 3.1.4 en volgende aangehaald) negatief en onnodig grof van toon zijn, zijn deze niet zo onbetamelijk dat daarbij de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Dat geldt ook voor de aanduiding van [appellante] als “mevrouw […] ” en de referte aan “de zaak […] ”, welke aanduidingen veeleer als een misplaatste en smakeloze woordgrap moet worden beschouwd, aldus de kantonrechter. Dat [appellante] als gevolg van de publicaties van [geïntimeerde] opdrachten is misgelopen, heeft zij onvoldoende gemotiveerd gesteld en is ook niet gebleken. De kantonrechter concludeert dat de publicaties van [geïntimeerde] niet onrechtmatig zijn jegens [appellante] en wijst de op die stelling gebaseerde vorderingen van [appellante] af.
3.4.2
In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen, hem in de kosten veroordeeld en deze kosten, gelet op de samenhang met de procedure in conventie, begroot op nihil.
3.5
Tegen de beslissing als hiervoor weergegeven (onder 3.4.1 en 3.4.2) en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] op met vijf grieven, die het hof hierna – deels gezamenlijk – zal behandelen.
3.6
Met
grief Iricht [appellante] zich tegen de beslissing van de kantonrechter om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van slechts € 250,-- en geen bedrag van € 500,-- toe te wijzen als vergoeding vanwege inbreuk op haar auteursrecht.
3.6.1
Ter toelichting voert [appellante] aan dat de kantonrechter [geïntimeerde] slechts heeft veroordeeld tot betaling van het normale, standaardtarief van € 250,-- voor gebruik van één foto. De verhoging van € 250,-- geldt als vergoeding voor de schade die zij, [appellante] heeft geleden als gevolg van de inbreuk door [geïntimeerde] op haar auteursrechten, waaronder de persoonlijkheidsrechten.
3.6.2
Het hof oordeelt als volgt. Zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, is de door [appellante] gemaakte foto van [columnist] een auteursrechtelijk beschermd werk en heeft [geïntimeerde] inbreuk op het auteursrecht van [appellante] gemaakt door deze foto zonder haar toestemming op zijn website te plaatsen. Het hof acht het door [appellante] gevorderde bedrag van € 500,-- als schadevergoeding in verband met auteursrechtinbreuk niet onredelijk en zal dit bedrag alsnog toewijzen.
De grief slaagt.
3.7
De
grieven II, IV en Vzijn gericht tegen de afwijzing door de kantonrechter van de vorderingen van [appellante] , die inhouden:
- schadevergoeding wegens inkomstenderving;
- een aan [geïntimeerde] op te leggen gebod de door hem gepubliceerde stukken met
onterechte beschuldigingen en aanduidingen aan het adres van [appellante] te verwijderen
en een verbod tot verdere publicatie van stukken over haar (‘vuilspuiterij’), op straffe
van een dwangsom;
- schadevergoeding vanwege door [appellante] geleden immateriële schade.
3.7.1
Volgens [appellante] heeft de kantonrechter ten onrechte haar vordering tot schadevergoeding wegens inkomstenderving ad € 2.125,-- afgewezen en haar herhaalde bewijsaanbod gepasseerd. [appellante] verwijst naar een tweetal verklaringen van personen die ter zitting in eerste aanleg met haar waren meegekomen en naar in hoger beroep overgelegde verklaringen van een fotograaf en een auteur, die inhouden dat de onheuse en onware beweringen van [geïntimeerde] ertoe hebben geleid dat [appellante] opdrachten is misgelopen. Als mensen en klanten die haar goed kennen al begonnen te twijfelen, is het meer dan aannemelijk dat mensen die haar niet kennen, niet eens meer moeite doen contact op te nemen om haar een opdracht te geven, aldus [appellante] .
Verder voert [appellante] aan dat de kantonrechter [geïntimeerde] had moeten gebieden de gewraakte stukken over haar, [appellante] , weg te halen en verbieden nieuwe lasterlijke stukken te publiceren. Daarbij had de kantonrechter kunnen volstaan met de vaststelling dat [geïntimeerde] beweringen onwaar, ronduit lasterlijk en disproportioneel beledigend waren. [appellante] acht het onbegrijpelijk dat de kantonrechter niet verder gaat dan deze beweringen ‘onnodig grof’ te noemen, terwijl haar eer en goede naam wel degelijk zijn aangetast. Hoewel [appellante] beseft dat terughoudend moet worden omgesprongen met het vergoeden van immateriële schade, is in dit uitzonderlijke geval een vergoeding van € 5000,-- billijk en redelijk.
3.7.2
Daargelaten de inhoud van de in het geding zijnde publicaties (waarop het hof hierna onder 3.7.3 zal ingaan), deelt het hof het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat zij als gevolg van de publicaties van [geïntimeerde] opdrachten is misgelopen. In hoger beroep heeft [appellante] verklaringen overgelegd van derden die onderschrijven dat zij hierdoor opdrachten zal zijn misgelopen, maar deze onderbouwen niet dat [appellante] daadwerkelijk opdrachten heeft gemist als gevolg van de publicaties van [geïntimeerde] en bieden ook verder onvoldoende concrete onderbouwing voor dit standpunt. De stelling van [appellante] dat het aannemelijk is dat mensen die haar niet kennen, niet eens meer moeite doen contact op te nemen om haar een opdracht te geven, is onvoldoende onderbouwd en concreet om het hof tot een andere beslissing te brengen. Aldus komt ook het hof tot afwijzing van de vordering tot schadevergoeding wegens inkomstenderving.
3.7.3
Bij de beantwoording van de vraag of de publicaties van [geïntimeerde] over [appellante] onrechtmatig zijn, volgt het hof de door de kantonrechter gehanteerde beoordelingsmaatstaf. Zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, houden de onder 3.7 vermelde vorderingen van [appellante] een beperking in van het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht van [geïntimeerde] op vrijheid van meningsuiting, waarvoor slechts plaats is indien die beperking bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld in het belang van de openbare veiligheid of ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van zo’n bij de wet voorziene beperking kan worden gesproken wanneer de gewraakte uitlatingen in de stukjes van [geïntimeerde] op zijn weblog en facebookpagina onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, dient een belangenafweging te worden gemaakt die ertoe strekt om, met inachtneming van alle bijzonderheden omstandigheden van het geval, na te gaan welke van beide hier tegenover elkaar staande fundamentele rechten in dit geval zwaarder weegt.
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat, hoewel de bewoordingen van de publicaties negatief en onnodig grof van toon zijn, deze niet zo onbetamelijk zijn dat daarbij de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Ook acht het hof van belang dat [geïntimeerde] op zijn weblog en facebookpagina de eerste sommatie van [appellante] heeft geplaatst zodat de context van de door hem geplaatste berichten voor de lezer voldoende duidelijk is. Dit brengt het hof tot het oordeel dat de publicaties van [geïntimeerde] niet onrechtmatig zijn jegens [appellante] . Evenals de kantonrechter komt het hof tot afwijzing van een aan [geïntimeerde] op te leggen gebod tot verwijdering van door hem gepubliceerde stukken over [appellante] en van een verbod voor [geïntimeerde] tot verdere publicatie van stukken over haar.
Hieruit volgt dat ook de vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden afgewezen.
3.7.4
De grieven hebben geen succes.
3.8
Met
grief IIIkomt [appellante] op tegen de beslissing van de kantonrechter in reconventie om de proceskosten ten laste van [geïntimeerde] op nihil te stellen gelet op de samenhang met de procedure in conventie.
3.8.1
Volgens [appellante] had de kantonrechter de proceskosten in reconventie aan de zijde van [appellante] niet op nihil mogen stellen, nu [geïntimeerde] bij zijn conclusie van antwoord een eis in reconventie heeft ingesteld en de kantonrechter vervolgens bij tussenvonnis [appellante] in de gelegenheid heeft gesteld een conclusie van antwoord in reconventie in te dienen.
3.8.2
Het hof stelt vast dat de reconventionele vordering van [geïntimeerde] , die in beginsel ziet op onrechtmatige publicaties, niet samenhangt met de conventionele vordering van [appellante] , die betrekking heeft op auteursrechtinbreuk. [appellante] heeft terecht aangevoerd dat de proceskosten daarom niet op nihil behoren te worden begroot. Het hof zal [geïntimeerde] alsnog veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg in reconventie.
De grief slaagt.
3.9
Zoals uit het voorgaande volgt, slaagt het hoger beroep ten dele. Het hof zal de vordering van [appellante] tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 500,-- in verband met inbreuk op haar auteursrecht alsnog (geheel) toewijzen. Ook dient [geïntimeerde] de proceskosten in eerste aanleg in reconventie te dragen. De overige grieven hebben geen succes. Aangezien partijen in hoger beroep over en weer gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft het toegewezen bedrag aan schadevergoeding en de kostenveroordeling in reconventie, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 500,--;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg in reconventie, begroot op € 36,-- aan salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Struik, E.M. Polak en A.W.G. Artz en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2021.