ECLI:NL:GHAMS:2021:449

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
200.284.637/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige en bekrachtiging van eerdere beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [kind A]. De gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam (de GI) had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, die eerder door de kinderrechter was afgewezen. De moeder van [kind A] heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van [kind A] voorop stond. De moeder heeft [kind A] alleen onder haar gezag en er zijn zorgen over de opvoedingsvaardigheden van de moeder, vooral gezien de problematiek van de oudere kinderen. De GI heeft gesteld dat er een ontwikkelingsbedreiging is voor [kind A], maar het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor een dergelijke bedreiging. De moeder heeft in de afgelopen periode positieve stappen gezet in de opvoeding van [kind A], waaronder het zoeken van hulp voor zijn ADHD-problematiek. Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen van de GI niet voldoende onderbouwd zijn en dat de moeder in staat is om de zorg voor [kind A] op zich te nemen. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarmee de ondertoezichtstelling niet werd verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.284.637/01
zaaknummer rechtbank: C/13/674028 / JE RK 19-983
beschikking van de meervoudige kamer van 16 februari 2021 inzake
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.P.M. Lousberg te Amsterdam,
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de na te noemen minderjarige: [kind A] (hierna te noemen: [kind A] ).
Als informant is aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de kinderrechter) van 20 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De GI is op 19 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 20 juli 2020.
2.2
De moeder heeft op 10 november 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van moeder van 5 januari 2021 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 11 januari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een gedragsdeskundige;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. Touber.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [kind A] geboren [in] 2012. [kind A] woont bij de moeder en zij oefent alleen het gezag uit over hem.
3.2
De moeder heeft een oudere dochter uit een eerdere relatie, te weten [kind B] (hierna: [kind B] ), geboren [in] 2005.
Zij heeft ook nog twee meerderjarige zoons, te weten [kind C] en [kind D] .
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 januari 2019 is [kind A] onder toezicht gesteld. Bij beschikking van de kinderrechter van 15 januari 2020 is de ondertoezichtstelling van [kind A] verlengd tot 22 juli 2020 en is het resterende deel van het verzoek aangehouden. Het verzoek van de vorige GI, het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: LJR), zich door de huidige GI te laten vervangen, is bij deze beschikking toegewezen.
3.4
Bij beschikking van 22 januari 2019 is [kind B] onder toezicht gesteld en is een machtiging tot haar uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend, welke ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing sindsdien telkens zijn verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de GI de ondertoezichtstelling voor de destijds resterende periode van zes maanden (tot 22 januari 2021) te verlengen, afgewezen.
4.2
De GI verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek alsnog toe te wijzen, althans voor een periode die het hof juist acht.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind A] . Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De GI stelt dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij [kind A] die een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigt. Het is tot op heden zowel LJR als de huidige GI niet gelukt om in samenwerking te komen met de moeder en te werken aan de doelen vanuit de ondertoezichtstelling, te weten:
- zicht krijgen op de thuis- en opvoedsituatie van [kind A] ;
- zicht krijgen op de veiligheid van [kind A] ;
- het inzetten van passende hulp voor [kind A] ;
- de vaststelling van een omgangsregeling tussen [kind A] en [kind B] .
Hoewel er vanuit de school een positieve ontwikkeling ten aanzien van de schoolgang is gerapporteerd, is het nog niet gelukt zicht te krijgen op zijn thuis- en opvoedsituatie. Zowel Fibbe, als de naschoolse opvang en de school observeren de ouder-kindrelatie niet. Bovendien kan de GI op basis van het rapport van het Kabouterhuis niet beoordelen wat maakt dat er een gedragsverandering wordt gezien bij [kind A] en daarnaast is onduidelijk of de thuissituatie ook is meegenomen in deze conclusies.
Het gezinspatroon is nooit doorbroken waardoor er bij de GI zorgen blijven bestaan over de opvoedvaardigheden van de moeder en in hoeverre zij kan aansluiten bij de ontwikkeling en behoeftes van [kind A] . In het verleden is dit de moeder onvoldoende gelukt, waardoor de oudste drie kinderen van de moeder niet thuis kunnen wonen. Bij de oudere kinderen is gezien dat de problemen ontstaan zodra zij een eigen identiteit ontwikkelen. De moeder legt de oorzaak van de persoonlijkheidsproblematiek van de kinderen buiten zichzelf en haar functioneren als moeder.
Bij [kind A] is ADHD vastgesteld en ook dat vraagt van de moeder aanpassingsvermogen om goed aan te kunnen sluiten bij de extra zorgbehoefte die een kind heeft, waarbij het van belang is om een goede afstemming en ook samenwerking te hebben met de omgeving om een kind heen. De GI maakt zich zorgen over de identiteitsontwikkeling van [kind A] . De moeder is bepalend voor [kind A] en belemmert het contact met andere belangrijke familieleden, zoals zijn biologische vader, oudere halfbroers [kind C] en [kind D] en halfzus [kind B] . De moeder laat in het contact tussen [kind A] en [kind B] een ambivalente houding zien, waardoor contactherstel geen doorgang krijgt. Vermoedelijk heeft de moeder een autoritaire opvoedingsstijl waarbij weinig rekening wordt gehouden met de autonomie en gevoelens van het kind.
De GI ziet een patroon waarbij de moeder in contact met de betrokken hulpverlening geregeld haar zorgen of ongenoegen uit of voorwaarden stelt aan de samenwerking of werkwijze van de betrokken instanties. Hierin wijst de moeder anderen geregeld op hun verantwoordelijkheid, desnoods door middel van juridische stappen. Hierdoor ligt de focus niet op (de veiligheid van) de kinderen en lukt het de GI niet in samenwerking te komen met de moeder en een gedegen analyse uit te voeren binnen het gezin.
De moeder heeft weliswaar bij de kinderrechter aangegeven mee te willen werken in het vrijwillig kader, maar zij heeft de GI vervolgens geen toestemming gegeven om contact op te nemen met de school van [kind A] . De GI concludeert dat er onvoldoende medewerking is om het hulpverleningstraject van [kind A] binnen een preventief kader vorm te geven. De ondertoezichtstelling van [kind B] kan niet gebruikt worden om zicht te krijgen op de opvoedsituatie van [kind A] . Binnen de ondertoezichtstelling van [kind B] kan namelijk geen informatie worden opgevraagd over [kind A] . De GI wil graag zicht op de opvoedsituatie van [kind A] om te kunnen beoordelen of er een kinderbeschermingsmaatregel nodig is en om te voorkomen dat met [kind A] niet hetzelfde gebeurt als met zijn broers en zus. Hoewel door de school en de naschoolse opvang geen melding is gemaakt van een onveilige situatie, wijst de GI erop dat zij juist willen voorkomen dat er een melding van Veilig Thuis komt.
5.3
De moeder meent dat de situaties van [kind B] en [kind A] compleet verschillend zijn. [kind B] is een stuk ouder dan [kind A] en woont bovendien al bijna twee jaar niet meer thuis, maar in een pleeggezin. De reden dat voor de twee oudste zoons destijds een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing zijn uitgesproken, is vooral gelegen in het feit dat er bij beide jongens sprake was van kindgebonden problematiek. De moeder verzoekt het hof uitsluitend te kijken naar de situatie van [kind A] .
Sinds het raadsonderzoek van 2 januari 2019 heeft uitvoerig onderzoek plaatsgevonden, onder andere door het instituut Fibbe (hierna: Fibbe). Nadat [kind A] schooljaar 2019/2020 is gewisseld van school, is [kind A] , in samenwerking met school en Fibbe, gediagnosticeerd met ADHD. Duidelijk werd dat het door [kind A] vertoonde gedrag hieruit voortvloeide. Sinds [kind A] gediagnosticeerd is met ADHD, medicijnen daarvoor slikt en begeleiding krijgt, is zijn gedrag met grote sprongen vooruit gegaan. De moeder heeft daarnaast intensief contact gehad met mevrouw [X] van V-kids. Zij is zelfs een aantal keren thuis geweest. Hieruit volgt dat de moeder zelf hulp heeft gezocht voor de gedragsproblemen van [kind A] .
De moeder merkt op dat onder ander Family First uitvoerig heeft gekeken naar de interactie tussen de moeder en [kind A] en dat van negatieve bekrachtiging geen sprake is geweest. De moeder heeft een duidelijke opvoedstijl. De moeder betwist dat zij haar kinderen fysiek zou straffen.
De moeder betwist dat [kind A] een geïsoleerd bestaan heeft. Hij gaat naar school, de opvang en heeft vriendjes. De moeder betwist dat zij belangrijke contacten voor [kind A] zou tegenhouden. De vader en [kind A] hebben elkaar gezien via het Omgangshuis, maar de vader laat het afweten. De moeder stelt dat [kind A] en [kind C] elkaar wel degelijk zien, maar dat dit door het coronavirus iets minder is geweest. De moeder staat achter het contactherstel tussen [kind A] en [kind B] , maar zij krijgt van [kind A] wel signalen dat hij niet veel behoefte heeft aan het contact met zijn zus. Desalniettemin zet zij zich wel in om dat contact tot stand te brengen.
De moeder is kritisch en stelt verduidelijkingsvragen. Dat kan en mag niet tegen haar worden gebruikt. De moeder heeft steeds een meewerkende houding aangenomen, komt altijd haar afspraken na en is bereid die hulp te accepteren die noodzakelijk is. Zij herkent zich niet in het beeld dat van haar wordt neergezet.
De moeder heeft zich bereid verklaard haar medewerking in een vrijwillig kader te verlenen. Nog geen maand na de zitting klopt de GI al opnieuw aan bij de moeder dat zij informatie wil hebben over [kind A] en dat zij dit bij de school wil opvragen. Dit verbaasde de moeder, enerzijds gezien de recente informatie die kort geleden al was overgelegd en anderzijds omdat de school pas net weer twee weken van start was gegaan. Haar vraag was dan ook in hoeverre de school al informatie kon geven. De moeder heeft de GI uitgenodigd om de vragen die zij hadden op papier te zetten, die zij vervolgens door zou sturen naar de school. De GI had kennelijk geen vragen. Sindsdien is er vanuit de GI geen contact meer gezocht. De GI is er na de reactie van de moeder vanuit gegaan dat zij haar medewerking in het geheel niet wilde verlenen. Volgens de moeder vinden er bovendien veelvuldig overleggen plaats over [kind B] en is er op die momenten ook tijd om het over [kind A] te hebben.
[kind A] doet het goed, zo volgt uit de actuele informatie die bij de rechtbank is overgelegd, maar ook uit de zeer recente informatie die aan het hof is overgelegd, te weten het verslag van de buitenschoolse opvang ‘kids uptodate’ en het verslag van de intern begeleider van school van november 2020, het eindverslag van ergotherapie Kinderpraktijk Op Stap en het verslag van 18 december 2020 van het Kabouterhuis. Uit de overgelegde verklaringen volgt dat de moeder prima in staat is om de zorg- en opvoedingstaken over [kind A] op zich te nemen. Ook werkt zij goed samen met de opvang en de school. Er is derhalve geen bedreiging in de ontwikkeling van [kind A] . Bovendien bestaat de vrees dat een ondertoezichtstelling alleen maar contraproductief zal werken, aldus de moeder.
5.4
De raad heeft ter zitting geadviseerd de ondertoezichtstelling te verlengen. Volgens de raad is een ondertoezichtstelling nodig om zicht te krijgen op de opvoedingsomgeving van [kind A] en de interactie tussen de moeder en [kind A] en te werken aan de ouder-kindrelatie. Bovendien is gebleken dat de moeder in het vrijwillig kader niet mee wil werken. Hoewel de moeder hulp zoekt voor de ADHD-problematiek van [kind A] blijft een groot deel, waaronder de thuissituatie, voor de hulpverlening onzichtbaar. Ook zijn er zorgen over het contact tussen [kind B] en [kind A] en zijn er zorgen dat de moeder onvoldoende aansluit bij de behoefte van [kind A] .
5.5
Met de rechtbank, is het hof op grond van het hiernavolgende van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat ten tijde van het wijzen van de bestreden beschikking, of thans sprake is van zulke ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor [kind A] dat deze een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [kind A] in het verleden gedragsproblemen heeft laten zien. [kind A] is door Fibbe gediagnosticeerd met ADHD. Sinds enige tijd gebruikt [kind A] medicatie voor ADHD, waardoor hij meer rust en concentratie heeft in de klas. Hij is daardoor goed aan te sturen op zijn gedrag. Samen met de nieuwe school, Fibbe en een vorm van intensieve begeleiding die via school tot stand is gekomen, is het gedrag van [kind A] met grote stappen vooruit gegaan. Sinds hij van school is gewisseld heeft hij een enorme ontwikkeling op school laten zien, ondanks de achterstand die hij heeft opgelopen door de schorsing op zijn vorige school.
De begeleiders van de buitenschoolse opvang ‘Kidsuptodate’ zien dat [kind A] goed meedoet en betrokken is. Soms kan hij wel boos zijn naar andere kinderen, maar hij is daarin goed en steeds beter te corrigeren. De leidsters zien ten opzichte van een paar maanden geleden opnieuw vooruitgang. Het contact met de moeder is goed en zij is betrokken, het team ziet dat [kind A] en de moeder altijd blij zijn als zij elkaar bij het ophalen weer zien.
Door school wordt in november 2020 gezien dat [kind A] ’s werkhouding goed is, hij behulpzaam is, alleen soms iets aan de trage kant. De leerkrachten geven ook aan dat [kind A] beter te corrigeren is op zijn gedrag dan voorgaand schooljaar. De moeder is ook op school een betrokken ouder. Zij gaat mee naar zwemmen, zit in de MR en helpt [kind A] met zijn huiswerk.
De medewerkers van het Kabouterhuis vermelden in het verslag van 18 december 2020 een groot verschil ten opzichte van de vorige observatie te zien. [kind A] lijkt veel meer rust te hebben en hij komt minder in conflict met anderen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat [kind A] de training Rots en Water zal gaan volgen om weerbaarder te worden. Daarnaast heeft de moeder contact met mevrouw [X] van V-kids. Hieruit leidt het hof af dat de moeder hulp zoekt en accepteert ten aanzien van de kindproblematiek van [kind A] , hetgeen op zich ook niet door de GI en de raad wordt betwist.
De hiervoor weergegeven zorgen van de GI over de opvoedingsomgeving bij de moeder, alsmede de interactie tussen de moeder en [kind A] , zijn mede veroorzaakt door de ervaringen met de persoonlijke problematiek van de drie oudste kinderen. Ook het hof vindt het zorgelijk dat alle kinderen gediagnosticeerd zijn met psychische- en/of persoonlijkheidsproblematiek. Het is inmiddels als een feit van algemene bekendheid te beschouwen dat dergelijke problematiek zich vaak mede ontwikkelt in en door de interactie tussen kinderen en hun verzorgers en opvoeders. Vanuit deze invalshoek valt te begrijpen dat de GI en de raad kritisch kijken naar de moeder als opvoeder en verzorger van [kind A] . Gelet op de aangehaalde informatie van de professionals die bij [kind A] zijn betrokken (school, Kids uptodate, Kabouterhuis) ziet het hof echter in de ervaringen van jeugdbescherming met het gezinssysteem, zoals door de GI onder meer is gesteld, onvoldoende grond om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. Dit geldt temeer nu de school, de kinderopvang en V-kids (nauw) betrokken zijn bij de moeder en [kind A] en het gerechtvaardigd is te verwachten dat zij een melding bij bijvoorbeeld Veilig Thuis zullen doen wanneer zij zorgen hebben over de opvoedsituatie van [kind A] . Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beperkte contacten tussen [kind A] en zijn broers en zus niet slechts aan de moeder verweten kunnen worden en heeft het hof onvoldoende aanknopingspunten in de stukken gevonden voor de stelling van de GI dat [kind A] door de moeder geïsoleerd wordt. In deze overweging heeft het hof mede betrokken dat de vader van [kind A] ter zitting in hoger beroep heeft aangevoerd dat hij wel in staat is met de moeder over contact met [kind A] te overleggen, maar dat dit mede door de ondertoezichtstelling nog niet is gelukt.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ontbraken ten tijde van de bestreden beschikking en evenmin thans aanwezig zijn, daarom zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 16 februari 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.