ECLI:NL:GHAMS:2021:4449

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
200.291.031/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in artikel 12 Sv procedure wordt buiten behandeling gesteld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2021 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek dat op 1 maart 2021 was ingediend door verzoeker, bijgestaan door mr. P.L.G. Rens. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de raadsheren die de klaagschriften behandelden in een procedure op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker had eerder klaagschriften ingediend tegen beslissingen van de officier van justitie tot niet vervolgen van bepaalde personen. Het wrakingsverzoek werd gedaan omdat verzoeker meende dat de raadsheren niet aan waarheidsvinding deden en geen gedegen onderzoek verrichtten. Hij voerde aan dat de raadsheren geen van de beklaagden hadden opgeroepen en geen antwoord hadden gegeven op zijn vragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.291.031/01
zaaknummer hoofdzaak : K20/230161 tot en met K20/230164
beslissing van de wrakingskamer van 9 maart 2021
inzake het op 1 maart 2021 ingediende wrakingsverzoek van
[verzoeker01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1993 te [geboorteplaats01]
hierna: verzoeker,
bijgestaan door: mr. P.L.G. Rens, advocaat te Den Haag.

1.Het geding

1.1.
De hoofdzaak betreft een procedure krachtens artikel 12 van het Wetboek van
Strafvordering (Sv). Verzoeker heeft op 6 september 2019 (K20/230161), 30 juli 2019 (K20/230162), 6 juni 2019 (K20/230163) en 27 juni 2019 (K20/230164) ter griffie klaagschriften ingediend, gericht tegen de beslissingen van de officier van justitie tot niet vervolgen van de personen wier vervolging wordt verlangd (te weten respectievelijk [naam01] , drie raadsheren in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, [naam02] en de advocaat-generaal bij het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden). De behandeling stond in eerste instantie gepland op
28 oktober 2020.
1.2.
Bij brief van 10 september 2020, ingekomen bij het hof op 11 september 2020, heeft verzoeker
een verzoek tot wraking gedaan in deze procedure. Verzoeker stelde in dit verzoek dat de raadsheren niet aan waarheidsvinding en gedegen onderzoek deden en voerde daartoe twee gronden aan. De eerste grond betrof de omstandigheid dat de raadsheren besloten hadden geen van de beklaagden op te roepen voor de behandeling van de klaagschriften. Als tweede grond voerde verzoeker aan dat de raadsheren geen antwoord hadden gegeven op de door hem gestelde vragen en/of verzoeken met betrekking tot het verschaffen van een proces-verbaal, het herstellen van de naam/titel van een van de beklaagden en het opvragen van een nieuw advies van het openbaar ministerie in verband met belangenverstrengeling. Vanwege dit wrakingsverzoek heeft de geplande behandeling van de klaagschriften op 28 oktober 2020 geen doorgang gevonden.
1.3.
Verzoeker heeft vervolgens op 5 oktober 2020 – voorafgaand aan de behandeling van het
wrakingsverzoek – een verzoek tot wraking van de wrakingskamer ingediend. Bij beslissing van 16 oktober 2020 is dit verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard (zaaknummer 200.283.838/02).
1.4.
Het wrakingsverzoek van 10 september 2020 is op 23 november 2020 afgewezen
(zaaknummer 200.283.838/01).
1.5.
De behandeling van de klaagschriften is vervolgens gepland op 3 maart 2021.
1.6.
Voorafgaand aan deze behandeling heeft verzoeker bij e-mailbericht met bijlage van
1 maart 2021 opnieuw een verzoek tot wraking gedaan. Het verzoek strekt tot wraking van de raadsheren die de klaagschriften met de nummers K20/230161 tot en met K20/230164 behandelen. Vanwege het onderhavige wrakingsverzoek heeft de behandeling op 3 maart 2021 geen doorgang gevonden.
1.7.
Nu de behandeling van de klaagschriften op 3 maart 2021 zou plaatsvinden door
mr. [naam03] , mr. [naam04] en mr. [naam05] (hierna gezamenlijk: de raadsheren) in het gerechtshof Amsterdam begrijpt de wrakingskamer het verzoek zo dat dit zich richt tot de hiervoor genoemde raadsheren.
1.8.
Blijkens de brief van verzoeker bij het emailbericht van 1 maart 2021 is de grond van het
verzoek tot wraking – in de kern – dat de raadsheren niet aan gedegen onderzoek en
waarheidsvinding doen, omdat zij tot enkele dagen voor de behandeling van de klaagschriften
niet hebben opgemerkt dat driekwart van het dossier ontbreekt. Tevens heeft verzoeker
verwezen naar zijn eerdere wrakingsverzoek van september 2020 in deze zaken, dat volgens
hem ten onrechte is afgewezen. Het is volgens verzoeker overduidelijk dat de raadsheren niet
zijn belangen behartigen en dat zij zijn verzoeken zonder het dossier te bekijken of de
beklaagden te ondervragen op niet-inhoudelijke gronden gaan afwijzen.

2.Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Naar vaste rechtspraak staat de mogelijkheid tot wraking ook open voor een verzoeker in een op artikel 12 Sv gebaseerde beklagprocedure.
2.2.
Voor de procedureregels zoekt het hof aansluiting bij het bepaalde in de artikelen 512 Sv
en volgende. Artikel 512 Sv — voor zover hier van belang — houdt in dat op verzoek van de verdachte (of, zoals in dit geval een klager) elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke
onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Onder het behandelen van een zaak in de zin van
art. 512 Sv moet worden verstaan: elke rechterlijke bemoeienis met een zaak, van welke aard en omvang dan ook.
2.3.
Indien sprake is van een verzoek dat in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, kan de wrakingskamer bepalen dat het verzoek tot wraking niet kan worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van art. 512 Sv. Dat betekent dat een dergelijk verzoek, dat blijk geeft van evident misbruik van het wrakingsmiddel, door de wrakingskamer buiten behandeling kan worden gelaten, zonder dat daartoe een zitting als bedoeld in art. 515 Sv wordt gehouden.
2.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer doet dit geval zich hier voor. Het is nu de tweede keer dat verzoeker in zijn zaak raadsheren voorafgaand aan de behandeling van de klaagschriften wraakt. Daarnaast heeft hij eerder ook de wrakingskamer gewraakt voorafgaand aan de behandeling van het wrakingsverzoek. De klacht dat het dossier voorafgaand aan de zitting niet compleet is omdat een aantal documenten ontbreken, heeft zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen betrekking op enige rechterlijke bemoeienis. Voor zover de door verzoeker genoemde stukken inderdaad niet in het dossier aanwezig zijn, kan niet worden vastgesteld wat de reden hiervan is. Evenmin kan worden vastgesteld of de raadsheren het gestelde ontbreken van die stukken in dit stadium wel of niet hebben opgemerkt. In elk geval kan uit de omstandigheid dat niet aan klager is gebleken dat zij dat hebben opgemerkt, niets worden afgeleid over hun (on)partijdigheid. Het ligt voor de hand om het ontbreken van de stukken tijdens het onderzoek in raadkamer aan de orde te stellen. Daar komt bij dat het voegen van stukken nog tijdens het onderzoek in raadkamer kan gebeuren en dat dit onderzoek nog niet heeft plaatsgevonden. De gronden van het eerder ingediende wrakingsverzoek van september 2020 kunnen evenmin tot wraking leiden, nu dit wrakingsverzoek was gericht tegen andere raadsheren, en dus niet betrekking heeft op de persoon van (een van) de raadsheren van wie thans de wraking is verzocht.
2.5.
De aangevoerde klachten kunnen dan ook geen grond zijn om te twijfelen aan de onpartijdigheid van (een van) de raadsheren van wie thans de wraking is verzocht. Het verzoek kan dan ook in redelijkheid niet anders worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Van een wrakingsverzoek als bedoeld in art. 512 Sv is daarom geen sprake. Om die reden zal de wrakingskamer het verzoek, dat blijk geeft van evident misbruik van het wrakingsmiddel, buiten behandeling laten.
2.6.
Gelet op de opeenvolging van wrakingsverzoeken in deze procedure en het hiervoor genoemde evidente misbruik van het wrakingsmiddel bij het indienen van het onderhavige verzoek, zal de wrakingskamer op de voet van art. 515 lid 4 Sv bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige zaken niet in behandeling wordt genomen.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
- stelt het verzoek tot wraking van de raadsheren [naam03] , [naam04] en [naam05] buiten behandeling; en
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek met betrekking tot de onderhavige zaken niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, G.C.C. Lewin en J.F. Aalders in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 maart 2021.