In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, die in hoger beroep was veroordeeld wegens belaging. Het wrakingsverzoek werd ingediend tijdens de zitting op 2 november 2021, waar verzoeker zijn bezorgdheid uitte over de onpartijdigheid van de raadsheren. Hij stelde dat hij zonder advocaat was veroordeeld en dat er onvoldoende bewijs was voor de vervolging. De raadsheren, waaronder de voorzitter, hebben tijdens de zitting de inhoud van het dossier voorgelezen en verzoeker de gelegenheid gegeven om te reageren. De wrakingskamer heeft het verzoek op 7 december 2021 behandeld, waarbij verzoeker niet aanwezig was. De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat de gronden voor wraking niet gegrond zijn. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van vooringenomenheid. Volgens de wet moet een rechter worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de raadsheren en wees het verzoek tot wraking af. De beslissing werd genomen door de wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en is op de openbare zitting uitgesproken.