ECLI:NL:GHAMS:2021:4445

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
200.301.973/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van raadsheren in hoger beroep tegen veroordeling wegens belaging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, die in hoger beroep was veroordeeld wegens belaging. Het wrakingsverzoek werd ingediend tijdens de zitting op 2 november 2021, waar verzoeker zijn bezorgdheid uitte over de onpartijdigheid van de raadsheren. Hij stelde dat hij zonder advocaat was veroordeeld en dat er onvoldoende bewijs was voor de vervolging. De raadsheren, waaronder de voorzitter, hebben tijdens de zitting de inhoud van het dossier voorgelezen en verzoeker de gelegenheid gegeven om te reageren. De wrakingskamer heeft het verzoek op 7 december 2021 behandeld, waarbij verzoeker niet aanwezig was. De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat de gronden voor wraking niet gegrond zijn. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van vooringenomenheid. Volgens de wet moet een rechter worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de raadsheren en wees het verzoek tot wraking af. De beslissing werd genomen door de wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en is op de openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.301.973/01
zaaknummers hoofdzaak : 23-000155-20
beslissing van de wrakingskamer van 21 december 2021
inzake het op 2 november 2021 gedane wrakingsverzoek van:
[verzoeker01](hierna: verzoeker),
wonende te [woonplaats01] .

1.Het geding

1.1.
De hoofdzaak betreft het hoger beroep (parketnummer 23-000155-20) tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 januari 2020, waarbij verzoeker is veroordeeld wegens belaging van [slachtoffer01] .
1.2.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is op 16 juni 2021 aangevangen. De behandeling is toen aangehouden om verzoeker in de gelegenheid te stellen een advocaat te zoeken. Vervolgens is de zaak behandeld op 2 november 2021.
1.3.
Verzoeker heeft tijdens de openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer van dit hof van 2 november 2021 een verzoek tot wraking gedaan van de raadsheren mrs. [naam01] , [naam02] en [naam03] (hierna: de raadsheren).
1.4.
Dit wrakingsverzoek is op 7 december 2021 door de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is niet verschenen op deze zitting. De raadsheren zijn wel verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Blijkens de weergave in het proces-verbaal van de zitting van 2 november 2021 heeft verzoeker het volgende aangevoerd als reden van de wraking:
“U bent partijdig. U bent niet onpartijdig. U weet dat ik zonder advocaat ben veroordeeld. Het is een soort toneelstukje. Ik had geen kennis van de tenlastelegging en ook niet van de inhoud van het dossier. [slachtoffer01] heeft tegen de politie niet de waarheid verteld. Een enkele aangifte is onvoldoende reden om tot vervolging over te gaan; er moet ook een klacht zijn. Dit is een uitspraak van de Hoge Raad.”

3.Het standpunt van de raadsheren

3.1.
De raadsheren zijn van mening dat de aangevoerde gronden voor de wraking niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek. Daartoe heeft mr. [naam01] , mede namens de andere raadsheren, in een schriftelijke reactie het volgende aangevoerd:
“(…) Tijdens de zitting van 2 november jl. heb ik, voorzitter, de heer [verzoeker01] de inhoud van het dossier zoals dat aan het hof ter beschikking is gesteld, voorgehouden teneinde hem de gelegenheid te geven daarop te reageren. Niets meer en niets minder.
Het ontgaat het hof hoe de heer [verzoeker01] daaruit kan afleiden dat het hof niet onpartijdig en niet onbevooroordeeld de strafzaak tegen hem kan beoordelen. (…)”.

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1.
Op grond van artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.2.
Uit het proces-verbaal volgt dat de voorzitter enkele stukken uit het dossier heeft voorgehouden, in het bijzonder het nieuw ingekomen proces-verbaal van verhoor van
[slachtoffer01] bij de raadsheer-commissaris van 9 maart 2021. Verzoeker is steeds in de gelegenheid gesteld te reageren op hetgeen werd voorgehouden. Nadat de voorzitter delen uit de verklaring van [slachtoffer01] bij de raadsheer-commissaris had voorgehouden, zei verzoeker onder meer “Wat wil u hiermee zeggen? U gelooft wat [slachtoffer01] heeft verklaard?”. Vervolgens liet hij weten de drie raadsheren te wraken.
4.3.
De wrakingskamer overweegt als volgt. De rechter is op grond van artikel 301, eerste tot en met vierde lid Sv gehouden om de stukken in het dossier voor te lezen dan wel de korte inhoud van de stukken voor te houden. Deze bepalingen houden in dat de rechter binnen bepaalde grenzen een selectie kan maken van hetgeen ter zitting wordt voorgehouden. Een dergelijke selectie brengt niet zonder meer een schijn van vooringenomenheid mee.
Niet is gebleken dat uit de selectie van hetgeen de voorzitter van de zittingscombinatie ter zitting van 2 november 2021 heeft voorgehouden, vooringenomenheid kan worden afgeleid. Evenmin kan dit worden afgeleid uit de gang van zaken op de zitting. Ook uit het overige door verzoeker aangevoerde blijkt niet van enige vooringenomenheid of schijn daarvan.
4.4.
Daarnaast heeft verzoeker niet onderbouwd waarom bij mr. [naam02] en mr. [naam03] sprake zou zijn van vooringenomenheid. De wrakingskamer constateert dat zij volgens het proces-verbaal van de bewuste zitting niet hebben gesproken tijdens het verhoor van de verzoeker, dat door de voorzitter werd geleid. Reeds daarom dient het wrakingsverzoek jegens hen te worden afgewezen.
4.5.
Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat niet is gebleken van vooringenomenheid bij de raadsheren jegens verzoeker of van een objectief gerechtvaardigde vrees hiervoor. Het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren mrs. [naam01] , [naam02]
en [naam03] af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.J.M. Quaedvlieg, A.V.T. de Bie en P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 december 2021.
mrs. H.J.M. Quaedvlieg en A.V.T. de Bie zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
===================================================================
[…]