ECLI:NL:GHAMS:2021:4411

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
23-002793-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing Hoge Raad en schadevergoeding in strafzaak met benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 november 2021 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De Hoge Raad had eerder, op 8 december 2020, het arrest van het gerechtshof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing over de vordering van de benadeelde partij. De verdachte was eerder door de rechtbank Noord-Holland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, en de vordering van de benadeelde partij was toegewezen tot een bedrag van € 6.530,00, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Het hof heeft in hoger beroep de vordering van de benadeelde partij opnieuw beoordeeld. De benadeelde partij had zich in eerste aanleg gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, die bij het vonnis van de rechtbank was toegewezen. De advocaat-generaal stelde dat de vordering volledig moest worden toegewezen, terwijl de raadsman van de verdachte de immateriële schade betwistte. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten materiële schade had geleden en dat de vordering tot dat bedrag werd toegewezen.

Wat betreft de immateriële schade oordeelde het hof dat er sprake was van een aantasting in de persoon van de benadeelde partij, die geestelijk letsel had opgelopen door de brandstichting. Het hof stelde de immateriële schade vast op € 525,00. De schadevergoedingsmaatregel werd opgelegd om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Het hof besloot de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen en legde de verdachte de verplichting op om het bedrag van € 6.530,00 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002793-20
datum uitspraak: 11 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 8 december 2020 met nummer 19/01786 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 27 juli 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-871931-16 en 18-730143-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres] .

Procesgang

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte bij vonnis van 27 juli 2017 voor het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (hoofdelijk) toegewezen tot een bedrag van € 6.530,00, bestaande uit een bedrag van € 6.005,00 aan materiële schade en een bedrag van € 525,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Voorts heeft de rechtbank de proeftijd van de in de zaak met parketnummer 18-730143-15 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met 1 jaar verlengd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 5 april 2019 het vonnis bevestigd, met dien verstande dat het hof de gronden van de bewijsbeslissing heeft aangevuld, een bewijsmiddel heeft toegevoegd en de bewijsmotivering van de rechtbank ten aanzien van het opzet heeft vervangen.
Namens de verdachte is tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft het bestreden arrest van het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 8 december 2020 vernietigd, doch uitsluitend wat betreft:
  • i) de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en
  • ii) de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De Hoge Raad heeft de opgelegde gevangenisstraf verminderd in die zin dat deze zeven maanden en twee weken bedraagt, en heeft de zaak teruggewezen naar het gerechtshof Amsterdam opdat de zaak ten aanzien van de hiervoor onder (ii) genoemde beslissingen opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.530,00 te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit een bedrag van € 6.005,00 aan materiële schade en een bedrag van € 525,00 ter vergoeding van immateriële schade. Voorts is een bedrag van € 22,84 aan proceskosten gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding volledig moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft – na terugwijzing door de Hoge Raad – ter terechtzitting in hoger beroep de gevorderde materiële schade niet betwist en verzocht de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 6.005,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Vooropgesteld wordt dat van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ zoals bedoeld artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek (BW) in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
In de onderhavige zaak is ten aanzien van de verdachte bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het opzettelijk in brand steken van een auto, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Het feit is ’s nachts gepleegd, terwijl de auto geparkeerd stond op de oprit van de woning van de benadeelde partij. De auto stond op een zodanig korte afstand van de woning dat de vlammen de voorgevel hebben bereikt. De benadeelde partij en zijn gezin lagen ten tijde van deze brand in de betreffende woning te slapen.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof in dit geval sprake van een normschending die naar haar aard en ernst meebrengt dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat het voorval ingrijpende gevolgen voor de benadeelde partij heeft gehad. Daarbij is in het bijzonder in aanmerking genomen dat bij de benadeelde partij sprake was van gevoelens van angst, paniek, slaapproblemen, extreme alertheid en een ernstige aantasting van het veiligheidsgevoel. Tevens is in aanmerking genomen dat de gevorderde immateriële schade in zodanig verband staat met het bewezenverklaarde feit dat deze schade de verdachte als gevolg van dat feit kan worden toegerekend. Dat niet is bewezenverklaard dat van de brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen was te duchten maakt dat niet anders.
Het hof zal de omvang van de geleden immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 525,00.
Schadevergoedingsmaateregel
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd strafmaatverweer

Hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep in het kader van de strafmaat naar voren heeft gebracht ligt buiten de omvang van het thans – na terugwijzing door de Hoge Raad – aan het hof voorliggende appel. Het hof ziet derhalve geen ruimte om zich hierover uit te laten. Het verweer zal dan ook worden gepasseerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.530,00 (zesduizend vijfhonderddertig euro) bestaande uit € 6.005,00 (zesduizend vijf euro) materiële schade en € 525,00 (vijfhonderdvijfentwintig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
22,84 (tweeëntwintig euro en vierentachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.530,00 (zesduizend vijfhonderddertig euro) bestaande uit € 6.005,00 (zesduizend vijf euro) materiële schade en € 525,00 (vijfhonderdvijfentwintig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 67 (zevenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 25 juni 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 november 2021.
De voorzitter, de oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]