ECLI:NL:GHAMS:2021:4409

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
23-004352-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een mes en beschadiging van een auto in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van bedreiging met een mes van een medewerker van een maatschappelijke opvanglocatie en van het beschadigen van een auto. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: de bedreiging van de medewerker op 9 juni 2018 te Amsterdam, waarbij de verdachte een mes ter hand nam en dit dreigend toonde, en het opzettelijk beschadigen van het plaatwerk van een Ford door met een mes te krassen. Het hof heeft de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de politierechter en heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de bedreiging, maar het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte voldoende aanleiding gaven voor de vrees bij het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan beide tenlastegelegde feiten en heeft de strafmaat vastgesteld op een gevangenisstraf van 17 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de materiële schade die is geleden door de beschadiging van de auto. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.314,59, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004352-19
datum uitspraak: 11 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-701918-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 9 juni 2018 te Amsterdam [slachtoffer], een medewerker van [instelling], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, althans een soortgelijk voorwerp ter hand genomen en/of dat mes voornoemde [slachtoffer] getoond en/of voorgehouden en/of met dat mes tegen het raam getikt van het pand van [instelling] waarin voornoemde [slachtoffer] zich bevond en/of met dat mes zwaaiende bewegingen gemaakt;

2.hij op of omstreeks 9 juni 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk het plaatwerk van een (personen)auto, merk Ford, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door (met kracht) met een mes, althans een soortgelijk voorwerp op/tegen dat plaatswerk te krassen.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe heeft hij primair aangevoerd dat niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (de ‘unus testis nullus testis’-regel). Bovendien is de verklaring die de aangever ten overstaan van de politieambtenaren ter plaatse heeft afgelegd onbetrouwbaar nu die verklaring afwijkt van de (latere) aangifte. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de tenlastegelegde bewegingen met het mes niet kunnen worden gekwalificeerd als een bedreiging, omdat bij de aangever geen redelijke vrees kon zijn ontstaan dat hij daadwerkelijk lichamelijk letsel zou oplopen. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring die hij als getuige ter terechtzitting van het hof heeft afgelegd blijkt dat hij op 9 juni 2018 als begeleider van daklozen werkzaam was bij [instelling] gevestigd aan [adres 2]. De verdachte had gedurende de dag meermalen medewerkers van de opvang bedreigd en daarbij schietbewegingen met zijn handen gemaakt. Om die reden heeft [slachtoffer] toen aan de verdachte medegedeeld dat hij uit de maatschappelijke opvang zou worden geschorst voor een aantal dagen. De verdachte is hierop boos naar buiten gelopen, maar keerde korte tijd later terug. Vervolgens is hij om het glazen gebouw naar de zij-ingang gelopen, waar hij een mes aan de aangever, die op dat moment in het gebouw stond, heeft getoond. Daarna is de verdachte naar het raam bij de receptie gelopen, waar de aangever direct achter stond, en heeft hij met het mes op het raam getikt terwijl hij de aangever aankeek en heeft hij vervolgens zwaaiende bewegingen met het mes gemaakt. De aangever zag dat de verdachte hierna onrustig door de straat bleef lopen. De aangever was bang dat de verdachte hem na zijn dienst buiten het gebouw zou opwachten en hem iets zou aandoen.
Naar het oordeel van het hof zijn de door de verdachte verrichte gedragingen met het mes, bezien in de hiervoor beschreven context waarin zij zijn verricht, van dien aard dat bij [slachtoffer] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de verdachte hem – op enig moment – (minst genomen) zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Het verweer van de raadsman voor zover inhoudende dat niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum vindt weerlegging in de bewijsmiddelen, die in het geval van een eventueel beroep in cassatie aan dit arrest zullen worden toegevoegd. De aangifte vindt immers op essentiële onderdelen verankering in een bewijsmiddel afkomstig uit een andere bron, namelijk de verklaring die de verdachte op 12 juni 2018 ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd en die er, kort gezegd, op neerkomt dat hij met een mes voor het raam heeft gestaan en het mes heeft laten zien.
Gelet op het feit dat het hof de verklaring van de aangever van 9 juni 2018, zoals neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 10 juni 2018 (p. 12), niet voor het bewijs zal gebruiken, heeft de verdachte geen belang bij bespreking van hetgeen in dit kader ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsman is aangevoerd. Dit verweer zal dan ook om die reden worden gepasseerd.
Het tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde strekkende verweer wordt voor het overige in alle onderdelen verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 9 juni 2018 te Amsterdam [slachtoffer], een medewerker van [instelling], heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes ter hand genomen en dat mes [slachtoffer] getoond en met dat mes tegen het raam getikt van het pand van [instelling] waarin [slachtoffer] zich bevond en met dat mes zwaaiende bewegingen gemaakt;

2.hij op 9 juni 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk het plaatwerk van een (personen)auto, merk Ford, toebehorende aan [benadeelde], heeft beschadigd door met een mes op dat plaatwerk te krassen.

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf en maatregel
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 dagen waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de strafmaat aangesloten bij het standpunt van de advocaat-generaal.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging met een mes van een medewerker van [instelling]. Dit gebeurde nadat deze medewerker de verdachte had geschorst uit de maatschappelijke opvang, omdat de verdachte gedurende de dag al meerdere bedreigingen had geuit in de richting van medewerkers van de opvanglocatie, door onder meer schietbewegingen met zijn handen te maken. De verdachte heeft vervolgens buiten door het raam van de opvanglocatie een mes aan de betreffende medewerker getoond, met het mes op het raam getikt en zwaaiende bewegingen met het mes gemaakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte een voor het slachtoffer zeer beangstigende situatie in het leven geroepen. Het incident heeft op het slachtoffer grote indruk gemaakt en heeft zijn veiligheidsgevoel aangetast. Het hof acht de bedreiging des te kwalijker nu het slachtoffer een hulpverlener was die werkte in de maatschappelijke opvang waarvan ook de verdachte gebruik maakte.
Na het uiten van voornoemde bedreiging heeft de verdachte een auto, die in de omgeving van de maatschappelijke opvang geparkeerd stond, beschadigd. door met een mes (diepe) krassen in het plaatwerk van de auto aan te brengen. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendom. Voor de eigenaar van de auto is dit een zeer ergerlijk feit dat niet alleen financiële schade maar ook ongemak met zich brengt.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. In beginsel is een gevangenisstraf als opgelegd door de politierechter passend.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof bij de strafoplegging acht geslagen op de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en hetgeen ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht. Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het verzoek van de verdediging, zal het hof volstaan met de oplegging van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf. Met deze straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds beoogd de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte te bestendigen en te voorkomen dat hij in de toekomst opnieuw een strafbaar feit zal plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Onttrekking aan het verkeer
Het onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.321,56 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente, bestaande uit de navolgende schadeposten:
Reparatiekosten auto € 1.267,23
Benzinekosten € 30,76
Treinkosten € 23,57
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.267,23, bestaande uit schadepost a). De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de schadeposten b) en c).
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, met dien verstande dat de schadeposten b) en c) zijn verlaagd naar een totaalbedrag van
€ 47,36. Voorts zijn in hoger beroep door de benadeelde partij stukken overgelegd ter nadere onderbouwing van de schadeposten b) en c).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.314,59, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, althans ten aanzien van de schadeposten b) en c), omdat de behandeling hiervan leidt tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Subsidiair is verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de schadeposten b) en c) dan wel die schadeposten af te wijzen, omdat zij onvoldoende zijn onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.314,59 aan materiële schade (de schadeposten a) tot en met c), met dien verstande dat het bedrag voor schadeposten b) en c) overeenkomstig het aangepaste verzoek is vastgesteld op een bedrag van € 47,36. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
14 (veertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK mes (goednummer: 5585012).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.314,59 (duizend driehonderdveertien euro en negenenvijftig cent) bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.314,59 (duizend driehonderdveertien euro en negenenvijftig cent) bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 juni 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 november 2021.
De oudste raadsheer, de jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]