ECLI:NL:GHAMS:2021:4372

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-000471-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in de megazaak Eaton betreffende wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 januari 2019. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder het medeplegen van een gewapende overval en het voorhanden hebben van verboden wapens. Het hof heeft de zaak behandeld na meerdere zittingen, waarbij het Openbaar Ministerie hoger beroep had ingesteld tegen het eerdere vonnis. De tenlastelegging omvatte onder andere het medeplegen van een gewapende overval op 25 februari 2005 te Schiphol en het voorhanden hebben van flitspoeder en een ploertendoder op 7 februari 2017 te Amsterdam. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval en de poging daartoe, en sprak hem vrij van deze feiten. Echter, het hof achtte het wel bewezen dat de verdachte de flitspoeder en de ploertendoder voorhanden had. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte strafbaar verklaarde voor het voorhanden hebben van de verboden wapens.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000471-19
datum uitspraak: 17 december 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-870055-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 december 2019, 17 en 30 januari 2020, 16 november 2020, 3, 5 en 12 november 2021 en 3 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, kort samengevat, tenlastegelegd:
1. primair:medeplegen van een gewapende overval (diefstal met geweld in vereniging van een grote hoeveelheid diamanten en/of sieraden ter waarde van ruim 72 miljoen USD) op 25 februari 2005 te Schiphol;
1. subsidiair:medeplichtigheid aan die overval in de periode van 1 december 2004 tot en met 25 februari 2005 te Schiphol;
1. meer subsidiair:gewoontewitwassen van geldbedragen (in totaal ongeveer 650.000 euro)
in de periode van 25 februari 2005 tot en met 7 februari 2017 te Schiphol;
2. primair:medeplegen van een poging tot een gewapende overval (diefstal met geweld in vereniging van een grote hoeveelheid diamanten en/of sieraden) op 10 februari 2005 te Schiphol;
2. subsidiair:medeplichtigheid aan die poging tot overval in de periode van 1 december 2004 tot en met 10 februari 2005 te Schiphol;
2. meer subsidiair: medeplegen van voorbereidingshandelingen voor een overval op 10 februari 2005 te Schiphol;
3:voorhanden hebben van 50 gram flitspoeder op 7 februari 2017 te Amsterdam;
4:voorhanden hebben van een ploertendoder op 7 februari 2017 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit arrest. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Feiten 1 (primair, subsidiair en meer subsidiair) en 2 (primair, subsidiair en meer subsidiair)
Het hof is, overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman, van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende bewijs bevindt dat de verdachte op strafbare wijze betrokken is geweest bij de overval en de poging daartoe. Datzelfde geldt voor het witwassen van een geldbedrag. De verdachte moet van deze feiten worden vrijgesproken.
Feiten 3 en 4
Bij een doorzoeking in de woning van de verdachte zijn een ploertendoder en een zakje met flitspoeder aangetroffen.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 13 en 26 van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad en dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
De verdachte woonde ten tijde van de doorzoeking alleen in zijn woning, die naast een keuken, een badkamer en een hal slechts bestaat uit één kamer waar de verdachte ook slaapt (op een matras). Het flitspoeder is aangetroffen in een kast tegenover zijn matras en de ploertendoder op de grond voor het matras. Onder deze omstandigheden kan in beginsel kan worden aangenomen dat de verdachte zich van de voorwerpen in zijn woning bewust was en daarover kon beschikken.
Ten aanzien van het flitspoeder heeft de verdachte in eerste aanleg verklaard dat het van zijn zoon was, die af en toe bij hem sliep. Het flitspoeder kan volgens de verdachte echter ook van een vriendje van zijn zoon zijn. De verdachte heeft zodoende slechts de mogelijkheid geopperd dat zijn zoon of een vriendje van zijn zoon het flitspoeder in zijn kast heeft gelegd. Die mogelijkheid is door de verdachte niet verder onderbouwd en ook niet anderszins aannemelijk geworden.
Ten aanzien van de ploertendoder heeft de verdachte verklaard dat deze van zijn vriendin ( [naam] ) was en dat de ploertendoder tijdens de doorzoeking uit haar tas is gevallen. In eerste aanleg is een korte schriftelijke verklaring van [naam] overgelegd waarin zij stelt dat de ploertendoder van haar was, uit haar tas was gevallen en dat zij dat tegen de politie had gezegd. Deze lezing van de verdachte en zijn vriendin [naam] wordt echter niet ondersteund door het dossier. Het proces-verbaal van bevindingen waarin wordt beschreven waar de ploertendoder aangetroffen is maakt geen melding van een (open gevallen) tas in de directe nabijheid van de aangetroffen ploertendoder. Noch dit proces-verbaal, noch het proces-verbaal van doorzoeking van de rechter-commissaris vermeldt dat [naam] heeft gemeld dat de ploertendoder van haar zou zijn. In dat verband is ook van betekenis dat [naam] op 7 februari 2017 om 7:20 uur (direct na de doorzoeking die om 7:05 uur is gesloten) door de Koninklijke Marechaussee (KMar) is gehoord [1] , maar haar geen vragen zijn gesteld over de aangetroffen ploertendoder, terwijl ze (beweerdelijk) gezegd zou hebben dat die van haar was. Ook eigener beweging heeft [naam] hierover bij de KMar niets verklaard. De lezing van de verdachte is dan ook niet aannemelijk geworden.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte zich bewust was het zich in zijn woning bevindende flitspoeder en de zich in zijn woning bevindende ploertendoder en dat hij daarover heeft kunnen beschikken. De feiten 2 en 3 kunnen dan ook worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij op 7 februari 2017 te Amsterdam ongeveer 50 gram flitspoeder, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 7 februari 2017 te Amsterdam een wapen van categorie I onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie door een explosieve stof (flitspoeder) en een ploertendoder voorhanden te hebben. Het voorhanden hebben van verboden wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 oktober 2021 is hij eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld. Nu het gaat om andersoortige feiten van aanzienlijke tijd geleden, weegt het hof dit niet in het nadeel van de verdachte mee.
Gelet op de ernst van de feiten is geen andere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend. Het hof komt echter, gelet op de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd, tot een minder hoge straf dan door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd. Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
een maandpassend en geboden.

Beslag

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de bij hem in deze zaak in beslag genomen voorwerpen niet terug wil. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte aan deze voorwerpen geen behoefte heeft en dat deze niet hoeven worden teruggegeven. Het hof begrijpt uit de verklaring van de verdachte dat hij afstand doet van de in beslag genomen voorwerpen en zal om die reden geen beslissing nemen over deze voorwerpen.

Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.100,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.100,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 primair of 1 subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partijen kunnen daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. C. Fetter en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2021.

Voetnoten

1.Map 60, pagina 44 e.v.