ECLI:NL:GHAMS:2021:4339

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
23-003186-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake bedrieglijke bankbreuk

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2018. De verdachte, geboren in 1967, was aangeklaagd voor bedrieglijke bankbreuk in verband met zijn rol als feitelijk bestuurder van [BV] B.V. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straf, die werd vernietigd. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de verzoeken van de curator en dat hij onder druk handelde. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk als feitelijk bestuurder kon worden aangemerkt en dat hij zijn verplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de straf verlaagd tot 10 maanden, met 4 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De op te leggen straf is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003186-18
datum uitspraak: 22 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-731017-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof in hoger beroep gevoerde verweren zal bespreken.

Bewijsmotivering

Feit 1 primair, eerste cumulatief/alternatief
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak van de aan de verdachte ten laste gelegde bedrieglijke bankbreuk bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet op de hoogte was van het verzoek van de curator de boekhouding van [BV] B.V. te overleggen, zodat hem in dat opzicht geen verwijt kan worden gemaakt. De verdachte was verder niet op de hoogte van het reilen en zeilen van de B.V. en kan dus niet worden beschouwd als feitelijk bestuurder van de B.V., aldus de verdediging.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte kan worden aangemerkt als feitelijk bestuurder van [BV] B.V. In dat kader wordt verwezen naar de overweging van de rechtbank op p. 7 van het vonnis, welke overweging door het hof wordt overgenomen. In aanvulling hierop overweegt het hof dat van andere personen dan de verdachte, die aangemerkt kunnen worden als (feitelijk) bestuurder in de ten laste gelegde periode, niet is gebleken. Degenen die in deze periode aandeelhouder/bestuurder zouden zijn, dat wil zeggen [naam 1] en vervolgens [naam 2], konden niet worden getraceerd. De verdachte heeft een huurovereenkomst voor het bedrijfspand getekend en deed zich voor als degene die beslissingsbevoegd was. Het dossier bevat verder voldoende aanwijzingen dat de verdachte zich heeft zich voorgedaan als [naam 3] en [naam 4] en met gebruikmaking van die valse namen goederen heeft besteld op naam van [BV] B.V..
De curator heeft zich in eerste instantie gewend tot [naam 2], die niet te traceren was en naar alle waarschijnlijkheid als katvanger fungeerde. Op de verdachte, die enig feitelijk bestuurder was van de BV, rustte echter de plicht om de administratie van de BV te bewaren en tevoorschijn te brengen. Dat een verzoek van curator de verdachte niet heeft bereikt, ontslaat hem niet van deze verplichting. Het verweer wordt verworpen.
Feit 2 – alternatief scenario
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de ten laste gelegde bestellingen heeft geplaatst onder druk van anderen die bij de B.V. betrokken waren. In dat verband is erop gezinspeeld dat die ‘anderen’ gelieerd waren aan een extremistische groepering. Het hof overweegt dienaangaande dat de verdachte dit geschetste alternatieve scenario onvoldoende concreet heeft gemaakt en dat het is gebleven bij de stelling dat sprake was van dwang. Het dossier bevat evenmin anderszins aanknopingspunten die een begin van aannemelijkheid geven voor het alternatieve scenario, zodat het verweer wordt verworpen.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk en flessentrekkerij. Daarmee heeft de verdachte schuldeisers van [BV] B.V. benadeeld door enerzijds bestellingen te plaatsen, wetende dat de zo ontstane vorderingen niet zouden worden voldaan en anderzijds door na faillietverklaring van de B.V. niet te voldoen aan de verplichting de administratie te verstrekken aan de curator, zodat een juiste afwikkeling van de openstaande vorderingen werd bemoeilijkt. De verdachte toont geen inzicht in het kwalijke van zijn handelen, hetgeen in zijn nadeel weegt. Ten slotte is de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 juni 2021 eerder ter zake van fraudedelicten onherroepelijk veroordeeld, waarvoor aan hem een forse gevangenisstraf is opgelegd. Die omstandigheid heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Dit rekent het hof de verdachte aan. Gelet op het listige handelen van de verdachte en de gevolgen hiervan voor de slachtoffers, is een gevangenisstraf de enige passende straf.
Het hof slaat acht op het oriëntatiepunt fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, dat bij een benadelingsbedrag van tussen de € 125.000,- en € 250.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot en met 12 maanden noemt. Bij de toepassing van dit oriëntatiepunt zal in de onderhavige zaak worden uitgegaan van een benadelingsbedrag van het totaal aan preferente en concurrente vorderingen van schuldeisers van [BV] B.V., te weten € 218.788,57, nu de verdachte als gevolg van de bewezenverklaarde feiten schuldeisers van de B.V. voor dit bedrag heeft benadeeld. Gelet hierop en gelet op het hiervoor overwogene acht het hof een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk in beginsel een passende straf.
Het hof constateert dat het hoger beroep is ingesteld op 13 september 2018 en dat in de onderhavige zaak uitspraak wordt gedaan op 22 juli 2021, zodat de redelijke termijn in hoger beroep met ruim 10 maanden is overschreden. In die omstandigheid ziet het hof aanleiding het in beginsel passend geachte onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf te verminderen met 2 maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 326a, 343 (oud) en 344a van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. S.M.M. Bordenga en mr. I.M.A. Hinfelaar, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn-Tonino, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2021.
Mr. S.M.M. Bordenga en mr. I.M.A. Hinfelaar zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]