In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2018. De verdachte, geboren in 1967, was aangeklaagd voor bedrieglijke bankbreuk in verband met zijn rol als feitelijk bestuurder van [BV] B.V. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straf, die werd vernietigd. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de verzoeken van de curator en dat hij onder druk handelde. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk als feitelijk bestuurder kon worden aangemerkt en dat hij zijn verplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de straf verlaagd tot 10 maanden, met 4 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De op te leggen straf is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige.