Het hof overweegt dat het ongebruikelijk is dat een horloge wordt gekocht om daarmee een openstaande factuur van een rechtspersoon te voldoen. De verdachte heeft in dit verband verklaard dat hij een periode toegang heeft gehad tot de bankrekening van [BV] B.V. via internetbankieren. Een aannemelijke verklaring van de verdachte, waarom hij kon beschikken over de bankrekening van deze vennootschap, waarvan zijn bedrijf naar eigen zeggen geld te vorderen had, ontbreekt. Daarnaast past de koop van een dergelijk luxe artikel niet bij de slechte financiële situatie waarin de verdachte ten tijde van de aankoop verkeerde. Daarbij komt dat de verdachte een betrekkelijk korte periode nadat hij één Rolex-horloge heeft gekocht, over welke aankoop hij wisselend en leugenachtig heeft verklaard, nóg een Rolex-horloge heeft gekocht. Het voorgaande rechtvaardigt zonder meer een vermoeden van witwassen van een geldbedrag van € 27.370,- en van het horloge, zodat het aan de verdachte is hiervoor een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven.
Naar het oordeel van het hof is de verdachte er niet in geslaagd een dergelijke verklaring te geven. Zoals ook reeds door de politierechter is geconstateerd, zijn de data in de overgelegde e-mailconversatie inconsistent, waardoor het vermoeden ontstaat dat het stuk niet authentiek is. Dit geldt temeer nu uit de e-mailwisseling volgt dat een bedrag van € 36.850,- openstond, die de klant kennelijk met een overboeking van een veel minder groot bedrag, te weten € 23.000,-, hoopte te verrekenen. Verder strookt de verklaring zoals die uit de e-mail van de klant van 21 december 2018 blijkt niet met de feiten. Zo stelt de klant € 28.000,- te zullen aanbetalen, terwijl daadwerkelijk € 23.000,- is overgeboekt, en wordt in de e-mail beweerd dat hij op 21 december 2018 privé al een gedeelte had aanbetaald, terwijl uit de stukken blijkt dat eerst op 24 december 2018 sprake was van een overboeking van € 23.000,-. De verdachte heeft ten slotte zijn verklaring niet op een andere wijze onderbouwd, door bijvoorbeeld het overleggen van een stuk waaruit zou volgen dat de vordering van het bedrijf van de verdachte op voornoemde klant is voldaan.
Nu de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geldbedrag en het horloge niet voldoende concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is, was het openbaar ministerie niet gehouden nader onderzoek te doen, zodat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.