Op 27 december 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 17 maart 2021 werd gewezen. De zaak betreft de verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs, in strijd met de Wet op de identificatieplicht. De feiten zijn gepleegd op 25 september 2020 en 24 december 2020 in Amsterdam. De verdachte had telkens een identiteitsbewijs in zijn bezit waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en 30 dagen hechtenis, indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn, zijn onder andere artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 231. Deze uitspraak benadrukt de ernst van het voorhanden hebben van valse identiteitsbewijzen en de gevolgen daarvan in het strafrecht.