ECLI:NL:GHAMS:2021:4298

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
23-000900-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking door boekhouder van notariskantoor met aanzienlijke schade en gezondheidsproblemen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2019. De verdachte, geboren in 1951, was werkzaam als boekhouder bij een notariskantoor en werd beschuldigd van verduistering van een aanzienlijk bedrag van meer dan € 430.000,00. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, terwijl de raadsman pleitte voor een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, verwijzend naar de terugbetaling van de verduisterde gelden, het ontbreken van eerdere veroordelingen, en de gezondheidsproblemen van de verdachte, waaronder de ziekte van Alzheimer. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte.

Het hof oordeelde dat de verdachte het vertrouwen dat in hem was gesteld ernstig had geschonden en dat zijn handelen niet alleen financiële schade had veroorzaakt, maar ook maatschappelijke schade. Ondanks de gezondheidsproblemen en het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld, vond het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden passend. Echter, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, werd de straf met twee maanden verminderd, resulterend in een gevangenisstraf van 10 maanden. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000900-19
datum uitspraak: 17 december 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-729044-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1951,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft alle verduisterde gelden terugbetaald, waardoor er thans geen financiële slachtoffers zijn. Tevens is de verdachte niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit, bestaat er volgens de reclassering geen recidivegevaar en lijdt de verdachte aan zowel fysieke als mentale gezondheidsproblemen. De verdachte is in 2020 gediagnosticeerd met de ziekte van Alzheimer en kampt tevens met depressieve klachten, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft als boekhouder gelden verduisterd, die hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij een notariskantoor onder zich had. De verdachte heeft de feiten gepleegd samen met een notaris van dat kantoor die de door de verdachte klaargezette betalingsopdrachten fiatteerde. Het betreft een bedrag van ruim € 430.000,00. In een periode van ongeveer vierenhalf jaar heeft de verdachte het door het notariskantoor en de cliënten daarvan in hem gestelde vertrouwen op ernstige wijze geschonden. Afgezien van de financiële schade die het notariskantoor door deze handelswijze heeft geleden, heeft het handelen tevens maatschappelijke schade teweeggebracht. Het notariaat is bij uitstek een ambt waar integriteit en vertrouwen voorop behoren te staan en waarvan de samenleving uit moet kunnen gaan. Bovendien heeft de verdachte door deze handelwijze, die louter gericht was op financieel gewin, inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van het notariskantoor of van de derden voor wie het kantoor die gelden onder zich had. De omstandigheid dat de verdachte een schikking heeft getroffen met het notariskantoor en een daarin overeengekomen bedrag heeft betaald, doet aan het laakbare van zijn handelen niet af.
In fraudezaken met een schadebedrag als het onderhavige wordt doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf tot achttien maanden opgelegd. Het schadebedrag in casu zit in het hogere segment van voornoemde bandbreedte. Het hof houdt rekening met het gegeven dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 23 november 2021 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en dat hij bijna eenenzeventig jaar oud is. De gezondheidssituatie van de verdachte is door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht maar vanwege de summier voorhanden zijnde informatie is die voor het hof lastig te wegen. Gezien al het voorgaande zou het hof, indien de zaak binnen een redelijk termijn zou zijn berecht, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden als passend en geboden hebben opgelegd. Echter, gelet op de overschrijding van die redelijke termijn, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, zal het strafvermindering van twee maanden gevangenisstraf toepassen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2021.
=========================================================================
[…]