ECLI:NL:GHAMS:2021:4296

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
23-003951-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onjuiste btw-aangiften door eenmanszaak en feitelijk leidinggeven aan Ltd.

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste btw-aangiften voor zijn eenmanszaak en het feitelijk leidinggeven aan een Ltd. De tenlastelegging omvatte meerdere periodes waarin de verdachte valse stukken heeft ingediend, waaronder facturen en bankafschriften, met als doel te weinig belasting te heffen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 216 dagen, maar de advocaat-generaal had in hoger beroep een lagere taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist. Het hof oordeelde dat de verdachte als eigenaar van de eenmanszaak verantwoordelijk was voor de aangiften en verwierp het verweer van de raadsvrouw. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn rol als kostwinner en zijn inspanningen om zijn belastingzaken te verbeteren. Uiteindelijk werd de gevangenisstraf vastgesteld op 6 maanden, geheel voorwaardelijk, en werd er een taakstraf van 200 uren opgelegd. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003951-19
datum uitspraak: 17 december 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-845125-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 april 2012 tot en met 22 januari 2013, te Apeldoorn en/of Amsterdam en/of Utrecht en/of Hilversum, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een) (maand) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de tijdvak/ken:
- 1 e kwartaal 2012 ([bestandsnaam 1]) en/of,
- 2 e kwartaal 2012 ([bestandsnaam 2]) en/of,
- 3 e kwartaal 2012 ([bestandsnaam 3]) en/of,
- oktober 2012 ([bestandsnaam 4]) en/of,
- november 2012 ([bestandsnaam 5]) en/of,
- december 2012 ([bestandsnaam 6]),
(gedeeltelijk) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven,
terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
hij, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 juni tot en met 28 juli 2013, te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere) gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, opzettelijk deze in valse en/of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk stukken voor raadpleging beschikbaar gesteld aan de Belastingdienst, te weten:
- een groot aantal facturen, te weten 28, althans een of meer ([bestandsnaam 7], [bestandsnaam 8], [bestandsnaam 9], [bestandsnaam 10], [bestandsnaam 11]),
- een groot aantal bankrekeningafschriften, te weten 12, althans een of meer ([bestandsnaam 12] t/m [bestandsnaam 13])
- brief over kickback-bonus ([bestandsnaam 14])
terwijl hij, verdachte, wist dat dit valse stukken waren;
3.
[bedrijf 1] Ltd., op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 maart 2012 tot en met 28 januari 2013, te Apeldoorn en/of Amsterdam en/of Utrecht en/of Hilversum, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de tijdvak(ken):
- 1 e kwartaal 2012 ([bestandsnaam 15], p. 6) en/of,
- 2 e kwartaal 2012 ([bestandsnaam 15], p. 7) en/of,
- 3 e kwartaal 2012 ([bestandsnaam 15], p. 8) en/of,
- 4 e kwartaal 2012 ([bestandsnaam 15], p. 9),
(gedeeltelijk) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben [bedrijf 1] Ltd. en/of haar mededader(s) (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven,
terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
tot welk feit hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
[bedrijf 1] Ltd., op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 juni tot en met 28 juli 2013, te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere) gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, opzettelijk deze in valse en/of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft/hebben [bedrijf 1] Ltd. en/of haar mededader(s) (telkens) opzettelijk stukken voor raadpleging beschikbaar gesteld aan de Belastingdienst, te weten:
- een groot aantal facturen, te weten 13, althans een of meer ([bestandsnaam 16], [bestandsnaam 17], [bestandsnaam 18], [bestandsnaam 19], [bestandsnaam 20]),
terwijl hij, verdachte, wist dat dit valse stukken waren,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en met dien verstande dat het hof een in hoger beroep gevoerd verweer als volgt bespreekt.

Bespreking van in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte als privé persoon niet de belastingplichtige is voor de aangifte van de omzetbelasting van de eenmanszaak. Nu de tenlastelegging is toegespitst op de verdachte als privé persoon en niet op de eenmanszaak, dient de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat als pleger van het onjuist of onvolledig doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte, moet worden aangemerkt degene die tot het doen van de aangifte gehouden is. Die gehoudenheid tot het doen van aangifte kan worden vastgesteld bij eenieder die tot het doen van aangifte is uitgenodigd als voorzien in art. 8, eerste lid, AWR.
De verdachte oefende in de vorm van een eenmanszaak een eigen bedrijf uit, genaamd “[bedrijf 2]”. Nu een eenmanszaak kan worden aangemerkt als een rechtsvorm zonder rechtspersoonlijkheid, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen bedrijfs- en privévermogen en de natuurlijk persoon verantwoordelijk en aansprakelijk is voor alle de eenmanszaak aangaande handelingen, moet de verdachte worden aangemerkt als degene die tot het doen van de aangifte gehouden is en verwerpt het hof daarom het verweer.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 216 dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot 180 uren taakstraf, te vervangen door 90 dagen vervangende hechtenis en 4 maanden gevangenisstraf geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk indienen van in de tenlastelegging genoemde onjuiste btw-aangiften van zijn eenmanszaak en het feitelijk leidinggeven aan deze handelingen van [bedrijf 1] Ltd. De verdachte heeft de onjuistheid van deze aangiften met valse facturen, een valse brief en valse bankafschriften proberen te verhullen. De verdachte heeft het door de Belastingdienst gehanteerde systeem, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane aangiften en onderliggende administratie moet kunnen worden vertrouwd, ernstig ondergraven. Bovendien heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de ondernemer een juiste aangifte doet en dat de Belastingdienst op basis daarvan de verschuldigde omzetbelasting of teruggave vaststelt. De handelswijze van de verdachte was louter gericht op zijn eigen financiële gewin.
Het hof houdt in strafmatigende zin rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte staat in het midden van zijn carrière en is enig kostwinner in zijn gezin dat naast de verdachte bestaat uit zijn vrouw en zijn jonge kind. De verdachte heeft voorts ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat hij sinds zijn aanhouding zijn belastingzaken uit handen geeft en er alles aan doet om te voorkomen nog eens onjuiste aangifte te doen. Hij heeft voorts ook verklaard geen eenmanszaak meer te drijven naast zijn reguliere werkzaamheden.
Desalniettemin neemt het hof bij de strafoplegging tevens de ambivalente proceshouding van de verdachte in aanmerking. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte enerzijds zijn verantwoordelijkheid erkend voor de bewezenverklaarde feiten, maar anderzijds bestrijdt de verdachte dat hij enige wetenschap heeft gehad van de onjuist ingediende aangiften. Bovendien is mede op het verzoek van de verdachte langdurig nader onderzoek verricht ter onderbouwing van het door de verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario, wat een lange duur van de behandeling in eerste aanleg tot gevolg heeft gehad. Het hof merkt daarbij op dat dit aanvullende onderzoek geenszins tot een bevestiging van zijn stellingname heeft geleid, eerder tot een weerlegging daarvan. Eveneens vindt het hof het zorgelijk dat de verdachte deze strafzaak tot op heden voor zijn naasten verborgen heeft gehouden.
Ofschoon de bewezenverklaarde feiten alleszins aanleiding geven tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, houdt het hof rekening met de voornoemde persoonlijke omstandigheden en de lange duur van de berechting en zal het hof, mede met het oog op het voorkomen van herhaling van strafbare feiten een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf alsmede een taakstraf van na te melden duur op leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, mr. R.D. van Heffen en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2021.
=========================================================================
[…]