ECLI:NL:GHAMS:2021:4292

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
23-000463-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland inzake diefstal, belediging van een ambtenaar, vernieling en wederspannigheid

Op 27 januari 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 31 januari 2020 werd gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1987, die op dat moment gedetineerd was in het penitentiair psychiatrisch centrum Haaglanden te Scheveningen. De verdachte werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal, eenvoudige belediging van een ambtenaar in functie, vernieling en wederspannigheid. De feiten vonden plaats in de periode van 4 december 2019 tot en met 7 januari 2020 in verschillende plaatsen, waaronder Alkmaar, Heerhugowaard en Zandvoort.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. Daarnaast werd de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, in mindering gebracht op de opgelegde straf. Het hof heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding van € 375,00 aan twee benadeelde partijen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke rente werd vastgesteld op 4 december 2019. Het hof bepaalde tevens dat de duur van de gijzeling maximaal zeven dagen zou zijn, en dat de verplichtingen tot schadevergoeding aan de Staat niet werden opgeheven door de gijzeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer eerste aanleg : 15-290716-19, 15-301142-19 (gevoegd) en 15-005050-20 (gevoegd)
parketnummer hoger beroep : 23-000463-20
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam, enkelvoudige strafkamer, van
27 januari 2021gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 januari 2020 in de zaak tegen de verdachte:
naam:
[verdachte]
voornamen: [verdachte]
geboren: op [geboorteplaats 1] 1987 te [geboorteplaats 2] ([geboorteland])
adres: [adres]
thans uit andere hoofde gedetineerd in het penitentiair psychiatrisch centrum Haaglanden te Scheveningen.

Kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 15-290716-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 15-290716-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 15-301142-19 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het in de zaak met parketnummer 15-005050-20 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

de artikelen 36f, 57, 63, 180, 266, 267, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Gepleegd
in de zaak met parketnummer 15-290716-19
feit 1:
op 4 december 2019 te Alkmaar;
feit 2:
op 4 december 2019 te Alkmaar;
en in de zaak met parketnummer 15-301142-19
feit 1:
op 18 december 2019 te Heerhugowaard;
en in de zaak met parketnummer 15-005050-20
feit 1:
op 7 januari 2020 te Zandvoort;

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-290716-19 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-290716-19 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 december 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-290716-19 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-290716-19 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 december 2019.
Gewezen door mr. H.A. van Eijk, in bijzijn van M.E. de Waard, griffier.
mr. H.A. van Eijk