ECLI:NL:GHAMS:2021:4277

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
200.280.897/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van bouwmaterialen na faillissement onderaannemer

In deze zaak gaat het om een vordering tot afgifte van bouwmaterialen door Renbumat, een verhuurbedrijf, aan Trebbe Bouw B.V., de hoofdaannemer. Renbumat had materialen verhuurd aan Global Bouw en Beton B.V., de onderaannemer, die op 29 oktober 2018 failliet ging. De kantonrechter had de vorderingen van Renbumat afgewezen, omdat zij onvoldoende kon aantonen dat zij eigenaar was van de materialen. Het Gerechtshof Amsterdam heeft echter geoordeeld dat er een afspraak was gemaakt tussen de vertegenwoordigers van Renbumat en Trebbe op de bouwplaats, waarin werd afgesproken dat de achtergebleven materialen opgehaald mochten worden zodra deze niet meer nodig waren. Het hof oordeelt dat de eerdere afvoer van materialen met wederzijdse instemming ook een rol speelt in deze beslissing. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van Renbumat toe, met een dwangsom voor Trebbe als deze niet aan de afgifte voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.280.897/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/672424/HA ZA 19-983
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 december 2021
inzake
RENT BUILDING MATERIAL COMPANY B.V., (mede) handelend onder de naam RENBUMAT,
gevestigd te Almelo,
appellante,
advocaat: mr. D.P. Kant te Almelo,
tegen
TREBBE BOUW B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.L.W.J.S. Knook te Enschede.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Renbumat en Trebbe genoemd.
Renbumat is bij dagvaarding van 26 juni 2020 in hoger beroep gekomen van een mondeling vonnis van de rechtbank Amsterdam gewezen ter terechtzitting van 15 juni 2020, onder bovenvermeld zaaknummer tussen Renbumat als eiseres en Trebbe als gedaagde, zoals hersteld bij herstelvonnis van 15 juli 2020 (hierna gezamenlijk: het bestreden vonnis).
Bij arrest van 4 augustus 2020 heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast, die heeft plaatsgevonden op 3 november 2020.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord met producties;
- akte zijdens Renbumat met producties;
- antwoordakte zijdens Trebbe.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Renbumat heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Trebbe in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.
Trebbe heeft geconcludeerd tot bekrachtiging met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Renbumat in de kosten van – begrijpt het hof – het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

Het hof neemt als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist de volgende feiten als vaststaand aan.
2.1.
Trebbe heeft als hoofdaannemer bij overeenkomst gedateerd 18 juni 2018, een overeenkomst van onderaanneming gesloten met Global Bouw en Beton B.V. (hierna: Global) voor het werk [adres] (hierna: het project).
2.2.
Op grond van deze overeenkomst heeft Global zich verbonden tot – kort samengevat – het verrichten van beton werkzaamheden ten behoeve van Trebbe op het project.
2.3.
Renbumat heeft een huurovereenkomst gedateerd op 24 juli 2018 tussen haarzelf als verhuurder en Global als huurder in het geding gebracht waarbij – samengevat – bouwmaterialen door Renbumat aan Global zijn verhuurd ten behoeve van het project. In de huurovereenkomst wordt geen huurprijs genoemd.
2.4.
Global en Renbumat zijn gevestigd op hetzelfde adres. [X] is bestuurder van zowel Global als Renbumat. [Y] is bestuurder van Global en (mede) aandeelhouder van Global en Renbumat.
2.5.
In september 2018 zijn door Global en/of Renbumat bouwmaterialen geleverd op het project.
2.6.
Global heeft de werkzaamheden ten behoeve van Trebbe voortijdig gestaakt en het project op 29 oktober 2018 verlaten.
2.7.
Bij e-mail van 29 oktober 2018 heeft [X] vanaf het e-mailadres [e-mailadres] het volgende geschreven aan Trebbe:
“Global Bouw en Beton BV huurt op uw werk [adres] betonstempels (…), steigerdelen en paltorens. Deze staan onder de vandaag (29-10-2018) gestorte betonvloer, echter deze kunnen nog niet verwijderd worden. RenBuMat zal deze dan ook laten staan en verrekenen met Global Bouw en Beton BV. (…) wij willen u er [op] wijzen dat deze eigendom zijn en blijven van RenBuMat. Een medewerker zal morgen het materiaal tellen en het aantal aan u doorgeven. (…)”
2.8.
Trebbe heeft op deze e-mail op 29 oktober 2018 gereageerd, waarbij zij – samengevat – heeft laten weten dat de telling zal plaatsvinden in aanwezigheid van een medewerker van Trebbe. Voorts wordt in deze e-mail het volgende gesteld:
“(…) Zónder voorafgaande afspraak, kunt u de stempels niet ophalen c.q. zullen deze niet aan u worden meegegeven. Bovendien geldt dat u alsdan zult moeten bewijzen dat de betreffende stempels daadwerkelijk uw eigendom zijn. (…).
2.9.
Op 30 oktober 2018 en 1 november 2018 is een deel van de door Global en/of Renbumat geleverde bouwmaterialen afgevoerd van het project. [A] (hierna: [A] ) heeft op 1 november 2018 een e-mail van het adres [e-mailadres] aan [B] (hierna: [B] ), werkzaam bij Trebbe, verzonden waarin hij schreef:
“Goede middag [B]Bij deze de lijsten van afvoer en de foto’s van de afvoer d.d.01-11-2018, die van gisteren d.d. 31-10-2018 heb je gisteren al ontvangen.Groetjes [A] ”
2.10.
Bij e-mail van 2 november 2018 heeft [A] , met een cc aan [C] (hierna: [C] ), projectleider bij Trebbe, aan [B] geschreven:
“Goede middag [B]Bij deze de lijst van de ondersteuning en een klein gedeelte beveiliging die jij in het bij zijn van dhr. [D] heb geteld d.d. 30-10-2018.Deze spullen zijn eigendom van Renbumat, en worden gehuurd door Global Beton en Bouw. Zodra deze spullen niet meer nodig zijn, word na een berichtje van u te mogen ontvangen, door hun (Renbumat) verwijderd en opgehaald. Zou je zo als is afgesproken met mij (…) deze getekend aan mij willen sturen. Zodra ik deze van je heb mogen ontvangen, kan ik de zaken afhandelen met mijn opdrachtgever Global Bouw en Beton.Met vriendelijke groet,[A] ”
Dit blijft op de bouw (…) en is eigendom van/geleverd door RenBuMat AlmeloGeteld in bijzijn Trebbe
Balken die nu als onderslagen worden gebruikt55 stuks Lang 5 m121 stuks Lang 4 m1
107 stuks Lang 2,50 m189 stuks Lang 2 m1
Kleine stempels die nu in de ondersteuning worden gebruiktAs 6 t/m As 5 52 stuksAs 5 t/m As 4 52 stuksOpenbare ruimte45 stuks
Lange stempels die nu in de ondersteuning worden gebruiktAs 3 tot As 4 53 stuksAs F t/m As D 58 stuksOpenbare ruimte79 stuksPal torensPoten 108 stuks---Koppen 108 stuksJukken 75 cm 379 stuksJukken 1 m 63 stuksSchoren 1 m 15 stuk
DiversenSteigerdelen onder de stempels 32 stuks lang 5 m1Steigerdelen, valbeveiliging 8 stuks lang 5 m1
Klembalusters 16 stuks
(…)”Deze op het project achter gebleven materialen zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als “de materialen”.
2.11.
Bij brief van 14 december 2018 heeft de advocaat van Renbumat Trebbe verzocht om afgifte van de materialen. Bij brief van 20 december 2018 heeft Trebbe dit geweigerd, onder inroeping van een retentierecht vanwege een vordering die zij op Global stelt te hebben wegens boete en geleden schade.
2.12.
Global is op 6 februari 2019 op eigen verzoek gefailleerd met benoeming van mr. [curator] te [plaats] tot curator.

3.3. Beoordeling

3.1.
Renbumat heeft in eerste aanleg – samengevat en zakelijk weergegeven – gevorderd dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Trebbe zou veroordelen tot afgifte van de hiervoor onder 2.10. genoemde materialen, op straffe van een dwangsom, en voorts Trebbe zou veroordelen primair tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 20.805,62 inclusief BTW, althans € 15.910,18 inclusief BTW, vermeerderd met € 611,93 per week vanaf week 35 in 2019 tot de dag van afgifte, subsidiair tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat en meer subsidiair tot betaling van schadevergoeding die de rechtbank juist acht.
3.2.
Trebbe heeft verweer gevoerd.
3.3.
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen van Renbumat afgewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat ten aanzien van het gedeelte van de achtergebleven bouwmaterialen waarvan Renbumat stelt eigenaar te zijn, onduidelijk is welke materialen dit precies betreft, terwijl Renbumat voorts onvoldoende heeft gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat het betreffende (gedeelte van het) materieel daadwerkelijk haar eigendom is. Ten aanzien van het andere deel van de vordering dat ziet op materialen waarvan Renbumat geen eigenaar is, overweegt de rechtbank dat haar onvoldoende duidelijk is wat de grondslag van deze vordering is. Voor zover Renbumat zich subsidiair baseert op een met Trebbe gemaakte afspraak dat Trebbe het materiaal zou terug geven, staat deze afspraak naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast. De vordering tot afgifte wordt daarom afgewezen. Ook de vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen, omdat niet vast staat dat Trebbe onrechtmatig heeft gehandeld door de materialen niet af te geven. Renbumat wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Renbumat met haar grieven op.
3.5.
Het hof ziet aanleiding om eerst
grief VIIte bespreken. Met deze grief komt Renbumat op tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen contractuele grondslag is voor de vordering van Renbumat tot afgifte van de materialen. Deze grief slaagt. De rechtbank heeft ten onrechte alleen de e-mail wisseling tussen partijen van 29 oktober 2018 in haar oordeel betrokken, waarbij Trebbe aan haar bereidheid tot afgifte de voorwaarde verbond dat Renbumat zou aantonen dat zij eigenaar is van de materialen. Deze e-mail is echter gevolgd door een e-mail van [A] van 2 november 2018 aan [B] met een cc aan [C] . Renbumat stelt zich op het standpunt dat deze e-mail een bevestiging vormt van het feit dat tussen [A] , kennelijk ten behoeve van Renbumat, en [B] namens Trebbe een overeenkomst tot stand is gekomen, inhoudende dat de genoemde materialen, “(z)odra deze spullen niet meer nodig zijn”, door Renbumat opgehaald mochten worden.
3.6
Trebbe stelt dat indien en voor zover de e-mail van 2 november 2018 van [A] aan [B] al kwalificeert als een aanbod, dit niet door haar is aanvaard, zodat geen overeenkomst tot stand is gekomen. Voorts stelt Trebbe dat [B] niet vertegenwoordigingsbevoegd was. Het hof begrijpt deze stelling aldus dat Trebbe betwist dat een overeenkomst tot stand is gekomen. Voor
3.7.
Het hof stelt voorop dat Trebbe de weergave van de inhoud van het e-mail bericht van [A] van 2 november 2018 alsmede de ontvangst daarvan door [B] niet betwist, maar enkel de uitleg daarvan. Deze inhoud behelst, naar het oordeel van het hof, gelet op de duidelijke bewoordingen daarvan, de bevestiging van een (reeds) tussen [B] en [A] , kennelijk ten behoeve van Renbumat, gemaakte afspraak dat Renbumat de materialen die op de bouw waren achtergebleven mocht ophalen zodra deze niet meer nodig waren. Dat een dergelijke afspraak (al) was gemaakt volgt ook uit de vermelding dat (al) was afgesproken dat de betreffende e-mail door [B] getekend zou worden. De e-mail behelst dus geen aanbod waarvan nog aanvaarding nodig was. Niet gesteld of gebleken is dat Trebbe de materialen nog nodig had voor de uitvoering van het werk.
3.8.
Trebbe heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat deze afspraak is gemaakt. Voor zover Trebbe stelt dat haar wil niet gericht was op het aangaan van een dergelijke overeenkomst (en dat Renbumat niet gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat dit wel het geval was) overweegt het hof dat Renbumat aan de positie van [C] en [B] het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat zij bevoegd waren om afspraken te maken ten aanzien van het materiaal van Renbumat/Global. In de e-mail van [C] van 29 oktober 2018 wordt [B] , in zijn hoedanigheid van uitvoerder, aangewezen als aanspreekpunt voor telling van Global/Renbumat materialen op het project. Ten aanzien van het “op enig moment ophalen van stempels” wordt in de betreffende e-mail [C] genoemd als contactpersoon. De e-mail van [A] van 2 november 2018 is gericht aan [B] met een cc aan [C] . [C] heeft hierop niet gereageerd, zodat Renbumat er vanuit mocht gaan dat de e-mail van 2 november 2018 de gemaakte afspraken juist weergaf. Daar komt bij dat in onderling overleg tussen [A] en [B] op 30 oktober 2018 en 1 november 2018 reeds materialen van Global en/of Renbumat waren afgevoerd zonder dat Trebbe daartegen heeft geprotesteerd, zodat Renbumat geen reden had te twijfelen aan de bevoegdheid van [B] en/of [C] om ter zake het resterende materiaal afspraken te maken. Ten slotte merkt het hof nog op dat Trebbe ten aanzien van [C] niet heeft gesteld dat deze onbevoegd was haar ter zake te vertegenwoordigen.
3.9.
Trebbe kan zich niet onttrekken aan de hiervoor besproken afspraak met Renbumat over de teruggave van het materieel door zich te beroepen op een retentierecht dat geen verband houdt met deze afspraak, ter minder daar deze afspraak kennelijk is gemaakt op een moment dat er al problemen tussen haar en Global bestonden.
3.10.
Nu deze grief slaagt behoeven de
grieven I tot en met VI,
VIII, IX en XIgeen bespreking meer. Het vonnis zal in zoverre worden vernietigd en de vordering van Renbumat tot afgifte van de materialen zal worden toegewezen, omdat de aantallen en specificatie van de gevorderde materialen onvoldoende zijn betwist door Trebbe bezien in het licht van de stelling van Renbumat dat die aantallen en specificatie zijn vastgelegd in de e-mail van 2 november 2018 van [A] .
3.11.
Grief Xricht zich – voor zover thans nog van belang – tegen rechtsoverweging 1.6 van het bestreden vonnis waarbij de vordering van Renbumat tot schadevergoeding is afgewezen. Het hof begrijpt de grondslag van deze vordering aldus dat Renbumat zich op het standpunt stelt dat Trebbe toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van de overeenkomst tot afgifte van de materialen, en deswege op grond van artikel 6:74 BW gehouden is de schade die zij daardoor lijdt te vergoeden, althans dat Trebbe onrechtmatig handelt jegens haar door de materialen niet af te geven. Renbumat stelt hiertoe dat zij het materiaal dat Trebbe onder zich houdt aan derden had kunnen verhuren. Renbumat begroot haar schade op € 20.805,62 inclusief BTW berekend van week 51 van 2018 tot en met week 34 in 2019, althans op € 15.910,18 inclusief BTW berekend van week 8 in 2019 tot en met week 34 in 2019, en voorts op € 611,93 per week inclusief BTW vanaf week 35 in 2019 tot aan de dag van afgifte.
Daarnaast stelt Renbumat bij akte in hoger beroep dat zij een deel van de materialen die zij aan Trebbe ter beschikking heeft gesteld, op haar beurt heeft gehuurd van Eldeko B.V.(hierna “Eldeko”) te Raamsdonkveer en dat zij aan deze partij nog steeds huur voor de materialen betaalt. Ter onderbouwing van deze stelling heeft Renbumat e-mailverkeer tussen haar en Eldeko overgelegd, een retourbon en een factuur van Eldeko aan Renbumat van 30 april 2019. Trebbe heeft de schadevordering betwist en betoogd dat gesteld noch gebleken is dat Renbumat de betreffende materialen daadwerkelijk aan derden heeft verhuurd in de genoemde periodes. Voorts heeft Trebbe bij antwoordakte in hoger beroep betwist dat Eldeko na 30 april 2019 is blijven factureren aan Renbumat. Trebbe stelt ten slotte dat Renbumat ten onrechte bedragen inclusief BTW vordert.
3.12.
Het hof overweegt als volgt. De schadevordering van Renbumat is in de eerste plaats gegrond op de stelling dat zij (een deel van) de bij Trebbe achtergebleven materialen had verhuurd aan derden hetzij vanaf week 51 in 2018, hetzij vanaf week 8 in 2019. Trebbe heeft dit gemotiveerd betwist. Renbumat heeft tegenover deze betwisting haar stelling dat zij de materialen vanaf de genoemde periodes had verhuurd aan derden niet nader geconcretiseerd en onderbouwd. Daarbij komt dat Renbumat niets heeft gesteld dat de conclusie rechtvaardigt dat zij specifiek
deze (bij Trebbe achtergebleven) materialen had verhuurd, in het licht van het feit dat op 30 oktober 2018 en 1 november 2018 soortgelijke materialen (balken, stempels, paltorens, klembalusters etc) zijn afgevoerd.
3.13.
Voor zover de schadevordering is gegrond op het feit dat Renbumat een deel van de bij Trebbe achtergebleven materialen huurde van Eldeko en dat Renbumat Eldeko steeds de huur hiervoor heeft moeten betalen overweegt het hof als volgt. Met de overgelegde stukken heeft Renbumat op zichzelf voldoende aangetoond dat Eldeko in september 2018 in opdracht van Renbumat materialen heeft geleverd op het project van Trebbe, en voorts dat er op 13 september en op 14 november 2018 door Renbumat een aantal materialen van het project retour is gebracht bij Eldeko. Onvoldoende duidelijk is echter of en, zo ja, welke door Renbumat van Eldeko gehuurde materialen zijn achtergebleven op het project. Evenmin is duidelijk welke huurprijs Eldeko aan Renbumat hiervoor in rekening heeft gebracht. De door Renbumat overgelegde factuur van 30 april 2019 betreffende de periode 31 maart 2019 tot 30 april 2019 kan, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, de vordering van Renbumat op dit punt niet dragen. Eldeko brengt blijkens deze factuur in april 2019 huur in rekening aan Renbumat voor veel meer en andersoortige materialen dan de op het project achtergebleven materialen genoemd in de e-mail van 2 november 2018 van [A] aan [B] . Het staat hierdoor niet vast dat de betreffende factuur ziet op (een deel van) de materialen genoemd in de e-mail van 2 november 2018 van [A] aan [B] . Voorts is met deze ene factuur geenszins aangetoond dat Eldeko vanaf week 51 in 2018, althans week 8 in 2019 huur in rekening heeft gebracht aan Renbumat voor materialen die zijn achter gebleven op het project. Resumerend is het hof van oordeel dat ook deze schade onvoldoende is geconcretiseerd en onderbouwd. De grief faalt.
3.14.
Partijen hebben geen voldoende concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere beslissingen dan hiervoor vermeld kunnen leiden.
3.15.
Het hof zal – omwille van de duidelijkheid – het bestreden vonnis geheel vernietigen, met toewijzing van de vordering van Renbumat tot afgifte van de materialen op straffe van een gemaximeerde dwangsom als hierna te melden, en onder afwijzing van het meer of anders gevorderde. Omdat beide partijen deels in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
-veroordeelt Trebbe om binnen een week na betekening van dit arrest, aan Renbumat af te geven middels het laten afhalen door Renbumat van dit materieel vanaf de bouwplaats waar het project werd/wordt uitgevoerd, althans vanaf de plaats waar het materieel zich volgens opgave van Trebbe bevindt:
a.
a) Balken
55 stuks 5 meter lang
21 stuks 4 meter lang
107 stuks 2,5 meter lang
89 stuks 2 meter lang
b) Kleine stempels die op 2 november 2018 nu in de ondersteuning werden gebruikt
As 6 t/m As 5: 52 stuks
As 5 t/m As 4: 52 stuks
Openbare ruimte: 45 stuks
c) Lange stempels die op 2 november 2018 in de ondersteuning werden gebruikt
As 3 tot As 4: 53 stuks
As F t/m As D: 58 stuks
Openbare ruimte :79 stuks
d) Pal torens
Poten 108 stuks---Koppen 108 stuks
Jukken 75 cm: 379 stuks
Jukken 1 meter: 63 stuks
Schoren: 15 stuks
e) Diversen
Steigerdelen onder de stempels: 32 stuks lang 5 meter
Steigerdelen, valbeveiliging: 8 stuks lang 5 meter
Klembalusters : 16 stuks
zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat Trebbe hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,--;
-verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
-compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
-wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, C.A.H.M. ten Dam en T.S. Pieters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021.