ECLI:NL:GHAMS:2021:4272

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
23-000656-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opruiing tot rellen tijdens coronaprotesten en de gevolgen voor de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor opruiing in het kader van coronaprotesten. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf van 16 weken geëist, waarvan 13 weken voorwaardelijk. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de feiten en omstandigheden, waaronder de rol van de verdachte in het aanzetten tot rellen op het Museumplein in Amsterdam op 17 en 24 januari 2021. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn kennis van de rellen, zijn achterban opriep tot nieuwe gewelddadige acties. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact van de coronamaatregelen op de samenleving in overweging genomen. Uiteindelijk heeft het hof de straf verhoogd naar 16 weken, met 13 weken voorwaardelijk, en bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd voor wat betreft de opgelegde straf, maar het vonnis voor de rest bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000656-21
datum uitspraak: 9 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-052068-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
• in de bewezenverklaring de kennelijke verschrijvingen ‘adere’ en ‘massal’ verbeterd leest als ‘andere’ en ‘massaal’ en
• de gehanteerde bewijsvoering vervangt door de bewijsvoering die (in die gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage is vervat.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarvan 3 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 weken, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr, waarvan 13 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de drie weken die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 17 en 24 januari 2021 vonden op het Museumplein in Amsterdam protestacties plaats tegen het beleid dat de overheid voerde ter bestrijding van het Covid-19-virus. Nederland was op dat moment, net als de rest van de wereld, al geruime tijd in de greep van het Covid-19-virus. De gevolgen van het virus waren en zijn groot en voelbaar in de hele samenleving. Het gaat daarbij niet alleen om de medische gevolgen voor degenen die het virus hebben opgelopen, maar ook om andere maatschappelijke gevolgen. Zo zijn ziekenhuizen overbelast (geweest) wat tot afschalen van de reguliere zorg heeft geleid en operaties moesten worden uitgesteld. De ernst van het virus en de noodzaak de ziekenhuizen te ontlasten hebben geleid tot beleid van de overheid dat ingrijpend is en soms de persoonlijke levenssfeer van burgers in zeer sterke mate raakt. Niet iedereen was en is het eens met het gevoerde beleid. De gevoelde onvrede wordt op verschillende wijzen geuit. Daarvoor is ook ruimte binnen een democratische rechtsorde, mits de daarvoor geldende regels in acht worden genomen. De manier waarop enkele honderden betogers hun onvrede op 17 en 24 januari 2021 op het Museumplein in Amsterdam hebben geuit, gaat echter de perken van wat binnen een democratische rechtsorde toelaatbaar is ver te buiten. Tegen politieambtenaren, onder wie met name ME-ers, is zeer grof geweld uitgeoefend. Ook politievoertuigen hebben het flink moeten ontgelden. Het door betogers uitgeoefende geweld heeft bij veel burgers, onder wie velen die zich ten volle inzetten om in het belang van de gehele samenleving het Covid-19-virus te bestrijden, geleid tot gevoelens van ontzetting.
De verdachte was op de hoogte van de rellen van 17 januari 2021 op het Museumplein en op 24 januari 2021 was hij zelfs bij de rellen op dat plein aanwezig. Desondanks heeft de verdachte zich in de daarop volgende periode geroepen gezien zijn achterban in de Telegram-groepschat die hij beheerde (van ongeveer 270 mensen) bij herhaling op te roepen tot nieuwe rellen, op het Museumplein en in Amsterdam-Oost, onder medeneming van een koevoet, lege bierflesjes en benzine. Dat zijn oproepen niet tot het beoogde effect hebben geleid, is bepaald niet aan de verdachte te danken.
De aard en ernst van het bewezenverklaarde is dusdanig dat een forse straf ter vergelding passend en geboden is. Het hof vindt het bovendien vanuit het oogpunt van (speciale en generale) preventie van belang dat een krachtig signaal wordt gegeven dat het op deze wijze oproepen tot gewelddadigheden uit onvrede over het door de overheid gevoerde beleid ter bestrijding van het Covid-19 virus, volstrekt ontoelaatbaar is. Het hof tekent daarbij aan dat het opruiing tot rellen als hier aan de orde minstens zo laakbaar acht als de deelname daaraan. Gelet op dit een en ander is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ettelijke maanden in beginsel op zijn plaats is. In strafverzwarende zin komt daar voor de verdachte nog bij dat hij, blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 november 2021, eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof echter aanleiding een aanzienlijk deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm te gieten.
Daartoe is allereerst redengevend dat aannemelijk is dat de cognitieve beperking waarmee de verdachte is behept een belangrijke rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van het bewezenverklaarde.
Daarnaast is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat de persoonlijke situatie van de verdachte de laatste tijd sterk is verbeterd. Zo heeft hij eigen woonruimte en een baan bij een [plek] gevonden en een stabiele relatie opgebouwd met zijn verloofde. Het is niet wenselijk dat deze positieve ontwikkelingen in de kiem worden gesmoord doordat de verdachte een gevangenisstraf krijgt opgelegd waarvan het onvoorwaardelijk deel langer is dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht.
Bovendien vindt het hof het van belang dat er een flinke stok achter de deur komt die de verdachte ervan weerhoudt om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen uit onvrede over overheidsbeleid. Het Covid-19-virus en het daarmee verband houdende beleid heeft immers nog altijd een grote impact op ieders leven, waaronder dat van de verdachte, en dit beleid zal mogelijk nog lange tijd moeten voortduren.
Tot slot heeft de reclassering in haar rapport van 1 maart 2021 geadviseerd de verdachte, ter beteugeling van het als ‘gemiddeld’ ingeschatte recidivegevaar dat hij in zich bergt, te verplichten tot het naleven van een meldplicht bij de reclassering, deelname aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (CoVa plus) en het meewerken aan het verkrijgen (en, zo voegt het hof daaraan toe, behouden) van een dagbesteding in de vorm van betaald werk. Het hof neemt dit advies over en zal daarom daarop aansluitende bijzondere voorwaarden stellen bij het voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegende acht het hof met de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 16 weken, waarvan 13 weken voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, een proeftijd van twee jaren en na te melden bijzondere voorwaarden, passend en geboden. Het hof realiseert zich dat de strafoplegging hiermee een stuk hoger uitvalt dan in eerste aanleg en dan in hoger beroep door de verdediging is bepleit. Echter, in het andere geval zou geen rechtgedaan worden aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de bijzondere omstandigheden waaronder dit is begaan. Bovendien zou de in deze zaak op te leggen straf dan te zeer uit de pas zijn gaan lopen met de – bij aanvang van de terechtzitting in hoger beroep besproken – straffen die door rechters in soortgelijke gevallen van ‘opruiing tot coronarellen’ zijn uitgesproken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b,14c, 63 en 131 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
13 (dertien) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2], en zich daar gedurende de proeftijd blijft melden, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem in dat kader worden gegeven;
- deelneemt aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (CoVa plus), of een andere door de reclassering aan te wijzen gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, en zich in dat verband aan de afspraken met en de aanwijzingen van diens trainer/begeleider houdt;
- meewerkt aan het (verkrijgen en) behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van betaald werk.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. N.A. Schimmel en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. W. Albers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 december 2021.
Mrs. N.A. Schimmel en M.K. Durdu-Agema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]