Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Oplegging van straf
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof echter aanleiding een aanzienlijk deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm te gieten.
Daartoe is allereerst redengevend dat aannemelijk is dat de cognitieve beperking waarmee de verdachte is behept een belangrijke rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van het bewezenverklaarde.
Daarnaast is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat de persoonlijke situatie van de verdachte de laatste tijd sterk is verbeterd. Zo heeft hij eigen woonruimte en een baan bij een [plek] gevonden en een stabiele relatie opgebouwd met zijn verloofde. Het is niet wenselijk dat deze positieve ontwikkelingen in de kiem worden gesmoord doordat de verdachte een gevangenisstraf krijgt opgelegd waarvan het onvoorwaardelijk deel langer is dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht.
Bovendien vindt het hof het van belang dat er een flinke stok achter de deur komt die de verdachte ervan weerhoudt om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen uit onvrede over overheidsbeleid. Het Covid-19-virus en het daarmee verband houdende beleid heeft immers nog altijd een grote impact op ieders leven, waaronder dat van de verdachte, en dit beleid zal mogelijk nog lange tijd moeten voortduren.
Tot slot heeft de reclassering in haar rapport van 1 maart 2021 geadviseerd de verdachte, ter beteugeling van het als ‘gemiddeld’ ingeschatte recidivegevaar dat hij in zich bergt, te verplichten tot het naleven van een meldplicht bij de reclassering, deelname aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (CoVa plus) en het meewerken aan het verkrijgen (en, zo voegt het hof daaraan toe, behouden) van een dagbesteding in de vorm van betaald werk. Het hof neemt dit advies over en zal daarom daarop aansluitende bijzondere voorwaarden stellen bij het voorwaardelijk strafdeel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) weken.
13 (dertien) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.