In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling, nadat hij op 13 mei 2020 in Haarlem met zijn auto in de richting van een politieambtenaar, [verbalisant 1], is gereden, terwijl deze een stopteken had gegeven. De verdachte negeerde het stopteken en gaf gas, waardoor de wielen van de auto spinden en de politieambtenaar genoodzaakt was om snel opzij te gaan om niet geraakt te worden. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de eerdere zitting in eerste aanleg.
De verdediging voerde aan dat de verdachte niet de bestuurder van het voertuig was en dat de herkenning door de politieambtenaren niet betrouwbaar was. Het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de herkenningen bruikbaar waren voor het bewijs. Het hof concludeerde dat de verdachte opzettelijk de kans op zwaar lichamelijk letsel aan [verbalisant 1] had aanvaard door met zijn auto in zijn richting te rijden. Het hof achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot zware mishandeling.
De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden. In hoger beroep heeft het hof deze straffen bevestigd, waarbij het hof de ernst van het feit en de impact op de benadeelde partij, [verbalisant 1], in overweging heeft genomen. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar het hof verklaarde deze niet-ontvankelijk, omdat er onvoldoende bewijs was voor de gevorderde schade. Het hof heeft de straffen opgelegd op basis van de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.