ECLI:NL:GHAMS:2021:4269

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
23-001832-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door negeren stopteken en met auto in de richting van politieambtenaar rijden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling, nadat hij op 13 mei 2020 in Haarlem met zijn auto in de richting van een politieambtenaar, [verbalisant 1], is gereden, terwijl deze een stopteken had gegeven. De verdachte negeerde het stopteken en gaf gas, waardoor de wielen van de auto spinden en de politieambtenaar genoodzaakt was om snel opzij te gaan om niet geraakt te worden. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de eerdere zitting in eerste aanleg.

De verdediging voerde aan dat de verdachte niet de bestuurder van het voertuig was en dat de herkenning door de politieambtenaren niet betrouwbaar was. Het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de herkenningen bruikbaar waren voor het bewijs. Het hof concludeerde dat de verdachte opzettelijk de kans op zwaar lichamelijk letsel aan [verbalisant 1] had aanvaard door met zijn auto in zijn richting te rijden. Het hof achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot zware mishandeling.

De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden. In hoger beroep heeft het hof deze straffen bevestigd, waarbij het hof de ernst van het feit en de impact op de benadeelde partij, [verbalisant 1], in overweging heeft genomen. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar het hof verklaarde deze niet-ontvankelijk, omdat er onvoldoende bewijs was voor de gevorderde schade. Het hof heeft de straffen opgelegd op basis van de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001832-20
datum uitspraak: 30 december 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 augustus 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-157594-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juni 2021, 22 september 2021 en 16 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij, op of omstreeks 13 mei 2020 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] (agent van politie eenheid Noord-Holland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- ( een) stopteken(s) gegeven door [verbalisant 2] (brigadier van politie eenheid Noord-Holland) en/of die [verbalisant 1] heeft genegeerd en/of
- ( vervolgens) met een (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) in de richting van die [verbalisant 1] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij, op of omstreeks 13 mei 2020 te Haarlem [verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) in de richting van die [verbalisant 1] te rijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich niet (volledig) met het vonnis kan verenigen.

Bewijsoverwegingen

De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, nu de verdachte stelt dat hij niet de bestuurder van het voertuig was. De herkenningen van twee politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voldoen niet aan de voorwaarden die aan een herkenning worden gesteld. Het incident heeft in zeer korte tijd plaatsgevonden, waardoor een betrouwbare herkenning onmogelijk is. Ook weegt mee dat de verbalisanten die de verdachte menen te hebben herkend, van tevoren wisten dat de personenauto op naam stond van de verdachte. Dit kan de herkenning (onbewust) “falsificeren”. Het voorgaande maakt dat de herkenningen niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd en er onvoldoende bewijs is om tot bewezenverklaring te kunnen komen.
Indien voornoemd verweer niet door het hof wordt gevolgd, dient volgens de raadsvrouw vrijspraak te volgen van het primair ten laste gelegde wegens afwezigheid van het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Nu niet is komen vast te staan dat de verdachte met een hoge snelheid op politieagent [verbalisant 1] is afgereden en hard wegrijden op de bewuste plek, gelet op de positie van een lantaarnpaal en een stoplicht, niet mogelijk is, kan het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet worden bewezen. De lantaarnpaal en de afstand tussen de wegrijdende personenauto en [verbalisant 1] maken bovendien dat een aanrijding van [verbalisant 1] onmogelijk was.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt hiertoe als volgt.
Het hof acht de herkenningen door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bruikbaar voor het bewijs. [verbalisant 2] heeft op ambtsbelofte als politieambtenaar geverbaliseerd, onder meer met betrekking tot de herkenning van de verdachte. [verbalisant 1] – eveneens politieambtenaar – heeft aangifte gedaan tegen de verdachte (in welke aangifte valt te lezen dat [verbalisant 1] de verdachte heeft herkend) en daarbij verklaard dat hij de waarheid heeft verteld. Bovendien zijn [verbalisant 2] en [verbalisant 1] op 5 november 2021 onder ede door de raadsheer-commissaris gehoord. Zowel [verbalisant 2] als [verbalisant 1] hebben – kort gezegd – hun verklaringen in de kern herhaald en verklaard dat zij de verdachte hebben herkend als de bestuurder van de auto. Allebei hebben ze de bestuurder van de auto op korte afstand waargenomen en hem daarbij in zijn ogen/gezicht gekeken. Het feit dat het incident zich binnen slechts enkele seconden heeft afgespeeld, geeft het hof geen aanleiding om aan de herkenningen te twijfelen, nu een tijdsbestek van enkele seconden niet zodanig kort is dat herkenning onmogelijk is. Daar komt bij dat zowel [verbalisant 1] als [verbalisant 2] de verdachte – van wie een afbeelding in het ‘smoelenboek’ van de politie is opgenomen – vanwege hun werk als politieambtenaar kenden, dat [verbalisant 1] de verdachte eerder meermalen had gezien en dat [verbalisant 2], voordat zij de verdachte in de auto zag zitten, een foto van hem heeft bekeken. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van het hof geen reden om aan de betrouwbaarheid van de herkenningen te twijfelen, ook niet als ervan wordt uitgegaan dat de politieambtenaren voorafgaand aan de herkenning wisten dat de auto op naam van de verdachte stond.
Uit het dossier komt naar voren dat [verbalisant 1] op slechts enkele meters afstand voor de personenauto stond toen de verdachte zodanig gas gaf dat de wielen van de auto spinden. Terwijl [verbalisant 1], die tegenover de auto stond, naar links bewoog, draaiden de wielen van de auto naar rechts. De auto reed vervolgens in de richting van [verbalisant 1], waarbij enige snelheid werd ontwikkeld. Vanwege de korte afstand tussen [verbalisant 1] en de auto van de verdachte had [verbalisant 1] heel weinig gelegenheid om weg te komen van de hem naderende auto. Dat betekent dat de kans zeer reëel (althans in ieder geval: aanmerkelijk) was dat [verbalisant 1] zou worden aangereden, hetgeen ook volgt uit de verklaring van [verbalisant 1], inhoudende dat de auto hem op een halve meter voorbijreed en dat, als hij niet opzij was gegaan, de auto hem zou hebben aangereden, alsmede uit de omstandigheid dat de politieambtenaar [verbalisant 3] heeft geverbaliseerd dat “het echt weinig scheelde of collega [verbalisant 1] zou (zijn) geraakt” (politiedossier p. 38). Dat de aanwezigheid van een lantaarnpaal aan de mogelijkheid tot een aanrijding in de weg stond, zoals de verdediging heeft gesteld, acht het hof gelet op het voorgaande geenszins aannemelijk geworden. Slechts door opzij te gaan, heeft [verbalisant 1] een aanrijding kunnen voorkomen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de kans dat de verdachte [verbalisant 1] zou raken aanmerkelijk was en voorts dat daarmee de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [verbalisant 1] bestond. Immers, een persoon is in relatie tot een personenauto, die een behoorlijke massa heeft, buitengewoon kwetsbaar, ook als die auto niet met hoge of aanzienlijke snelheid rijdt. De kans dat [verbalisant 1] ingeval van een aanrijding zou worden overreden of hard, dan wel ongelukkig, ten val zou komen en daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, acht het hof aanmerkelijk, mede in aanmerking genomen de zeer korte afstand tussen [verbalisant 1] en de auto. De verdachte, die [verbalisant 1] moet hebben gezien, heeft door te handelen als hij deed, bovendien die aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust aanvaard en daarmee voorwaardelijk opzet gehad op dat gevolg. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 mei 2020 te Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] (agent van politie eenheid Noord-Holland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een stopteken gegeven door [verbalisant 1] heeft genegeerd en vervolgens met een personenauto in de richting van [verbalisant 1] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf en geen, althans een kortere ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is, in plaats van gehoor te geven aan een stopteken, met zijn auto en met spinnende wielen in de richting van politieambtenaar [verbalisant 1] gereden teneinde te ontkomen. De politieambtenaar was genoodzaakt snel opzij te gaan om niet door de auto geraakt te worden. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Met zijn handelen heeft de verdachte [verbalisant 1] ernstig in gevaar gebracht en hem veel vrees aangejaagd; [verbalisant 1] had op dat moment zelfs angst doodgereden te worden. Het is geenszins aan de verdachte te danken dat de politieambtenaar niet door de auto is geraakt en zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het gebeuren heeft zowel op het privéleven van [verbalisant 1] als op zijn werk grote invloed gehad, zo blijkt ook uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding. Het feit heeft bovendien op de openbare weg plaatsgevonden, in de aanwezigheid van overige verkeersdeelnemers, waardoor gevoelens van onveiligheid in de samenleving zijn vergroot.
Het hof acht, in het bijzonder gelet op de ernst van het feit, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Nu de verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en voorts niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die tot een andersoortige straf zouden moeten leiden, ziet het hof geen aanleiding om tot een andere straf of deels voorwaardelijke gevangenisstraf te komen en zal het een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen. Omdat de verdachte het bewezenverklaarde met zijn personenauto heeft gepleegd, acht het hof daarnaast ontzegging van de rijbevoegdheid voor een aanzienlijke periode passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00. De vordering is door de politierechter geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op het vrijspraakverweer. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat – in geval van een bewezenverklaring – de vordering (slechts) tot € 250,00 kan worden toegewezen wegens het ontbreken van medische stukken ter onderbouwing. In geval van toewijzing van € 500,00 dient geen wettelijke rente te worden berekend, nu het niet aan de verdachte is te wijten dat de zaak pas op 16 december 2021 inhoudelijk is behandeld.
Het hof acht aannemelijk dat de benadeelde partij last en hinder heeft ondervonden ten gevolge van het bewezenverklaarde en dat dit een grote impact op hem heeft gehad. De drempel om voor vergoeding van immateriële schade in aanmerking te komen, zonder dat daarbij – kort gezegd – is gebleken van bijvoorbeeld lichamelijk of psychisch letsel, ligt echter hoog. Het hof is in dit geval van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit kan blijken dat die drempel is gehaald en dat de benadeelde schade heeft ondervonden die op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komt. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 december 2021.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.