ECLI:NL:GHAMS:2021:4268

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
23-001444-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van mishandeling van ambtenaren en wederspannigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in Den Haag. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor het mishandelen van twee ambtenaren en voor wederspannigheid. De feiten vonden plaats op 7 september 2020 te 's-Gravenhage, waar de verdachte zich agressief gedroeg en zich verzette tegen de rechtmatige uitoefening van de ambtenaren. Het hof heeft de verklaringen van de betrokken opsporingsambtenaren als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De verdediging voerde aan dat de verdachte mogelijk niet opzettelijk handelde, maar het hof verwierp deze stelling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, met aftrek van voorarrest, en de vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen. Het hof hield rekening met de geestestoestand van de verdachte en de reeds opgelegde ISD-maatregel, wat leidde tot een relatief milde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001444-21
datum uitspraak: 30 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 22 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 09-226784-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1986,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in het PPC van de PI Haaglanden, locatie Scheveningen te Den Haag.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 september 2021 en 16 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 7 september 2020 te 's-Gravenhage, twee, althans een ambtena(a)r(ren),

a. [verbalisant 1], hoofdagent van politie, eenheid Den Haag en/of
b. [verbalisant 2], hoofdagent van politie, eenheid Den Haag,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening heeft mishandeld door
a. die [verbalisant 1] meermalen in/tegen de/het be(e)n(en) te schoppen/trappen en/of een kopstoot op/tegen het hoofd te geven en/of
b. die [verbalisant 2] meermalen, althans een maal te schoppen/trappen op/tegen de tekstikels, althans in het kruis;

2.hij op of omstreeks 7 september 2020 te 's-Gravenhage, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 3] buitengewoon opsporingsamtenaar Domein IV openbaar vervoer en/of [verbalisant 4], buitengewoon opsporingsambtenaar Domein IV openbaar vervoer en/of [verbalisant 1], hoofdagent van politie eenheid Den Haag en/of [verbalisant 2], hoofdagent van politie eenheid Den Haag en/of [verbalisant 5], hoofdagent van politie eenheid Den Haag, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten ter aanhouding van de verdachte, door luid te schreeuwen en/of zijn arm(en)n in tegengestelde richting te trekken/zwaaien en/of door zich slap te houden en/of naar de grond te zakken en/of door te schoppen/trappen in de richting van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of door met zijn hoofd en/of lichaam met vaart omhoog te komen.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere bewezenverklaringen komt dan de politierechter.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft gesteld dat het mogelijk is dat de verdachte opsporingsambtenaren heeft geraakt, maar dat, voor zover dit het geval is geweest, hij dit niet opzettelijk heeft gedaan. De verdachte kan namelijk, mede omdat een capuchon over zijn hoofd werd getrokken, in een reflex bepaalde bewegingen hebben gemaakt, zonder daarbij opzet te hebben gehad op het toebrengen van pijn en/of letsel. De verklaringen van de betrokken ambtenaren zijn bovendien niet betrouwbaar, omdat zij zowel elkaar als de verdachte kennen. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat niet kan worden gesproken van verzet tegen de aanhouding van de verdachte, nu de escalatie is begonnen op het moment dat [verbalisant 4] de capuchon van de verdachte over diens hoofd wilde trekken. De aanhouding had toen al plaatsgevonden, zodat het verzet, voor zover gepleegd, niet de aanhouding belemmerde.
Het voorgaande maakt dat de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt hiertoe als volgt.
Anders dan door de raadsvrouw is betoogd, ziet het hof geen enkele reden om te twijfelen aan de door de betrokken opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal. Daarbij neemt het hof, naast het feit dat die processen-verbaal op ambtseed of -belofte zijn opgemaakt, in aanmerking dat de bevindingen van de verschillende opsporingsambtenaren elkaar ondersteunen en bevestigen. Niet valt in te zien waarom de enkele – gestelde – omstandigheid dat de opsporingsambtenaren zowel elkaar als de verdachte kennen, afbreuk zou doen aan de betrouwbaarheid van hun processen-verbaal.
Op 7 september 2020 is door buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 3] aan de verdachte een aanwijzing gegeven om het stationsgebied te verlaten, waaraan hij geen gehoor gaf. De verdachte bevond zich op dat moment schreeuwend op een trambaan. Uit het dossier volgt dat de verdachte alsmaar agressiever en luider werd. [verbalisant 3] deelde de verdachte mee dat hij was aangehouden wegens – kort gezegd – het verstoren van de orde, rust en veiligheid. Hierop hebben [verbalisant 3] en zijn collega [verbalisant 4] de verdachte beetgepakt. [verbalisant 4] heeft getracht de capuchon van de verdachte over diens hoofd te plaatsen, ter voorkoming van bijten en spugen door de verdachte. Als reactie daarop heeft de verdachte [verbalisant 4] in de hand gebeten en zich verzet door zijn armen in tegengestelde richting te trekken, zich slap te houden en (daardoor) zichzelf op de grond te laten vallen. Nadat de verdachte overeind is geholpen teneinde hem over te dragen aan de politie, heeft de verdachte zich verzet door niet mee te lopen, zijn spieren aan te spannen en schoppende bewegingen te maken in de richting van [verbalisant 4] en verschillende politieambtenaren. Hij heeft daarbij [verbalisant 2] tweemaal in diens kruis geschopt. Hoofdagent [verbalisant 1] wilde de verdachte in de arrestantenbus plaatsen, hetgeen de verdachte weigerde. [verbalisant 1] heeft de verdachte vervolgens opgetild om hem in de bus te krijgen, waarop de verdachte met vaart omhoog kwam en zijn hoofd naar achteren tilde om dit vervolgens met kracht tegen het hoofd van [verbalisant 1] te stoten, waardoor deze pijn heeft ondervonden. De verdachte vertoonde gedurende de gehele aanhouding agressief gedrag richting de betrokken ambtenaren en uitte dit door onder andere wild om zich heen te schoppen. Door zo te handelen heeft de verdachte [verbalisant 1] meermalen tegen zijn benen geraakt en hem pijn toegebracht.
De stelling van de verdediging dat de verdachte voornoemde handelingen in een reflex zou hebben gepleegd, wordt weersproken door de uiteenlopende aard van de opeenvolgende handelingen die plaatsvonden voordat én nadat werd gepoogd verdachtes capuchon over zijn hoofd te trekken. Aldus staat vast dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Ten aanzien van het standpunt van de raadsvrouw dat – wat betreft het onder 2 tenlastegelegde – de aanhouding reeds was geëindigd op het moment dat de verdachte de ten laste gelegde handelingen zou hebben verricht, overweegt het hof het volgende. Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de aanhouding van de verdachte op vorenbedoeld moment nog voortduurde. De aanhouding kenmerkt zich niet door de enkele mededeling dat de verdachte is aangehouden, maar doordat de verdachte zich in de macht van de opsporingsambtenaar bevindt, hetgeen zich hier uitte in het vastpakken en het meenemen van de verdachte, teneinde hem, zoals in het Wetboek van Strafvordering bedoeld, te geleiden voor een hulpofficier van justitie. Ten tijde van die handelingen heeft de verdachte zich verzet door willens en wetens geweldshandelingen richting de opsporingsambtenaren te verrichten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 7 september 2020 te 's-Gravenhage twee ambtenaren, te weten [verbalisant 1], hoofdagent van politie, eenheid Den Haag en [verbalisant 2], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft mishandeld door

a. [verbalisant 1] meermalen tegen de benen te schoppen en een kopstoot tegen het hoofd te geven en
b. [verbalisant 2] meermalen te schoppen in het kruis;

2.hij op 7 september 2020 te 's-Gravenhage zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [verbalisant 3], buitengewoon opsporingsambtenaar Domein IV openbaar vervoer, [verbalisant 4], buitengewoon opsporingsambtenaar Domein IV openbaar vervoer, [verbalisant 1], hoofdagent van politie eenheid Den Haag, en [verbalisant 2], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van de verdachte, door luid te schreeuwen en/of zijn armen in tegengestelde richting te trekken en/of door zich slap te houden en/of naar de grond te zakken en door te schoppen in de richting van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en door met zijn hoofd en lichaam met vaart omhoog te komen.

Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
en
wederspannigheid, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met dien verstande dat de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt vermeld.
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de mogelijke psychiatrische problematiek van de verdachte en in geval van een bewezenverklaring van het onder 1 en/of 2 tenlastegelegde, toepassing te geven aan artikel 9a Sr.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich – in het openbaar: te weten op of rondom het Centraal Station in Den Haag – schuldig gemaakt aan de mishandeling van twee opsporingsambtenaren en aan wederspannigheid op verschillende momenten en tegen verschillende opsporingsambtenaren. Dergelijk gedrag getuigt van een ernstig gebrek aan respect voor het openbaar gezag, bemoeilijkt het werk van de betreffende ambtenaren en draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Daarenboven hebben de mishandelde ambtenaren pijn ondervonden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 november 2021 is hij bovendien eerder ter zake van mishandeling van een politieambtenaar en wederspannigheid onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel meeweegt.
Gelet op het voorgaande ligt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een zekere duur in de rede. Het hof zal echter, hoewel daaromtrent een rapportage van een deskundige ontbreekt, in het voordeel van de verdachte rekening houden met zijn geestestoestand. Het hof heeft uit het dossier, het in eerste aanleg besprokene en uit de waarnemingen ter zitting in hoger beroep, de stellige indruk bekomen dat verdachtes geestestoestand ten tijde van het bewezenverklaarde zodanig was, dat de bewezenverklaarde feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Voorts is van belang dat ter terechtzitting in hoger beroep en uit de Justitiële Documentatie is gebleken dat aan de verdachte een ISD-maatregel is opgelegd voor de duur van twee jaren en dat hij momenteel vanwege die maatregel is gedetineerd. In het kader van deze ISD-maatregel ondergaat de verdachte een behandeling. Het hof heeft geconstateerd dat het onderhavige feit is gepleegd voordat genoemde maatregel voor soortgelijke feiten is opgelegd zodat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 63 Sr. Het hof acht het voorts onwenselijk de verdachte na afronding van zijn ISD-traject te confronteren met een strafrechtelijke sanctie vanwege deze zaak, die aan re-integratie in de maatschappij in de weg zou staan en het effect van de maatregel deels teniet zou kunnen doen.
Gelet op de ernst van de feiten, de kennelijke geestestoestand van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde en het gegeven dat de verdachte reeds vier weken in voorarrest heeft doorgebracht, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Door toepassing van de aftrek van voorarrest zal deze straf niet in de weg staan aan de doelen en effectiviteit van de ISD-maatregel. In het voorgaande ligt besloten dat het hof geen ruimte ziet voor toepassing van het bepaalde in artikel 9a Sr.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om de vordering geheel toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaring in de vordering, gelet op het vrijspraakverweer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade (te weten: lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b Burgerlijk Wetboek (BW)) heeft geleden. De omvang van de immateriële schade zal op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid worden geschat op € 250,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, waarbij de subsidiaire gijzeling in duur zal worden beperkt om herhaalde (langdurige) detentie na de ISD-maatregel te voorkomen.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 460,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om de vordering geheel toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaring in de vordering, gelet op het vrijspraakverweer. Zij heeft gesteld dat, in geval van een bewezenverklaring, een bedrag van € 150,00 aan immateriële schade kan worden toegewezen, nu de verdachte niet opzettelijk een kopstoot heeft gegeven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade (lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 BW) heeft geleden. De omvang van de immateriële schade zal op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid worden geschat op € 250,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen en voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, waarbij de subsidiaire gijzeling in duur zal worden beperkt om herhaalde (langdurige) detentie na de ISD-maatregel te voorkomen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 55, 57, 63, 180, 300 en 304 Sr.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 2], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 7 september 2020.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 7 september 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. J.J.J. Schols en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 december 2021.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.