ECLI:NL:GHAMS:2021:4260

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
23-001381-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met uitzondering van de strafoplegging en beslissing op de vordering van de benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 15 juni 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1999, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met hoge snelheid heeft gereden en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met zijn auto op twee personen in te rijden. De verdachte heeft de twee personen ernstig in gevaar gebracht, maar het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, waaronder de emotionele toestand van de verdachte na eerdere mishandelingen van zijn vader en vriend.

De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk was toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij opnieuw een vordering ingediend voor het oorspronkelijke bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade. Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij recht heeft op een schadevergoeding van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de overige vorderingen niet-ontvankelijk zijn. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak.

De beslissing van het hof is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van € 500,00 en de overige vorderingen niet-ontvankelijk verklaard, waarbij de benadeelde partij in zoverre alleen bij de burgerlijke rechter kan aankloppen. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001381-20
datum uitspraak: 28 december 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer
15-026389-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing ten aanzien van de benadeelde partij - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof een bewijsoverweging toevoegt ten aanzien van de snelheid waarmee de verdachte heeft gereden.

Aanvullende bewijsoverweging

Op overzichtsfoto 3 (p. 19 van het procesdossier) is te zien dat de auto van de verdachte enkele meters voorbij het omgereden betonnen paaltje tot stilstand is gekomen. Het paaltje zelf is geheel uit de grond losgekomen. Op de close-up foto van de auto (p. 18) is te zien dat aan de voorkant van de auto een diepe deuk zit waar deze de paal heeft geraakt. Reeds hieruit kan worden afgeleid dat de auto van de verdachte met een hoge snelheid moet hebben gereden op het moment dat deze tegen het paaltje is gebotst.
Voor die ‘hoge snelheid’ vindt het hof tevens steun in de verklaringen van de aangevers en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Aangever [aangever ] heeft verklaard (p. 32): “opeens hoorde ik een auto vol gas geven. Ik denk dat hij op 60 kilometer per uur zat. Ik keek naar rechts en zag die auto op me af komen en rende weg. Ik zag paaltjes en daar ging ik achter staan want ik dacht dat hij er niet door heen zou komen. Aan de toeren van de motor hoorde ik dat hij vol gas gaf.” Aangever [benadeelde] verklaart (p. 42): “ik zag en ik hoorde dat de auto heel hard achter ons aan reed.” Getuige [getuige 1] (p. 55-56) heeft verklaard dat de auto vol gas, zonder te remmen over de drempel reed en ook haar vriend, getuige [getuige 2] (p. 67-68) verklaart dat de auto met hoge snelheid reed.
Op basis hiervan, in onderlinge samenhang beschouwd, concludeert het hof dat de verdachte met een hoge snelheid heeft gereden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks psychische schade heeft geleden. Daarbij is het hof van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 500,00. Het hof zal de vordering toewijzen tot dit bedrag.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de ten uitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden waarvan zes voorwaardelijk, beide met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met zijn auto op twee personen in te rijden. Hij heeft de twee personen ernstig in gevaar gebracht. Dat het toegebrachte letsel niet ernstiger is, is geenszins aan de verdachte te danken.
Voor dergelijke feiten is een gevangenisstraf zonder meer passend. In het voordeel van de verdachte houdt het hof echter rekening met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De vader en de beste vriend van de verdachte waren kort daarvoor ernstig mishandeld waarbij de twee latere aangevers betrokken waren. De verdachte heeft verklaard dat hij daardoor emotioneel handelde en wilde voorkomen dat zij ontkwamen. Ook heeft het hof oog voor het tijdsverloop sinds het feit.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 november 2021 is de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk veroordeeld. Het hof houdt hiermee in het voordeel van de verdachte rekening.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden. Daarbij zal het hof de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk opleggen nu het gebeuren een incident lijkt en duidelijk is bepaald door de gebeurtenissen voorafgaand aan het feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde taakstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 februari 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, mr. J.W.P. van Heusden en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 december 2021.
Mrs. Van Heusden, Dantuma-Hieronymus en De Bruin zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.