ECLI:NL:GHAMS:2021:4250

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
23-001074-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de rechtbank Noord-Holland in een strafzaak betreffende medeplegen van brandstichting en beschadiging van eigendom

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte op 9 april 2021 was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten. De verdachte, geboren in 2004, was in hoger beroep gegaan tegen deze vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van de rechtbank. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk brand stichten en het beschadigen van een auto en een keukenraam. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij betrokken was bij de brandstichting, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel bewezen geacht dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een keukenraam heeft beschadigd. De verdachte is hiervoor veroordeeld tot een geldboete van €150,00 en 3 dagen jeugddetentie. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met het feit dat de verdachte een 'first offender' is.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001074-21
datum uitspraak: 14 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-261999-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is, voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde, aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een mix van benzine en/of spiritus en/of napalm en/of spuitlijm, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een auto (van het merk Ford, type Fiesta, toebehorend aan [slachtoffer]) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde auto en/of nabij gelegen geparkeerde auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
1. subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 14 juni 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een mix van benzine en/of spiritus en/of napalm en/of spuitlijm, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een auto (van het merk Ford, type Fiesta, toebehorend aan [slachtoffer]) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde auto en/of nabij gelegen geparkeerde auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een tijdstip in of omstreeks de periode van 13 juni 2020 tot en met 14 juni 2020 te Haarlem, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door die die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in te lichten over voornoemde auto;
-te informeren waar de auto genoemd stond; en/of
- ( een deel van) het kenteken en/of type van die auto te noemen;
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een (keuken)raam (behorend bij de woning aan de [adres 2]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 1 subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, buiten de belastende verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2], niet het benodigde steunbewijs leveren waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit kan worden afgeleid. Geconcludeerd moet worden dat niet aan het in artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) vereiste wettelijke bewijsminimum is voldaan.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat er onvoldoende (betrouwbaar) bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen – waaronder de aangifte en de verklaringen van [naam 1], [naam 2] en [naam 3] – kan worden afgeleid dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [medeverdachte 2] een steen tegen het keukenraam van de aangeefster heeft gegooid, als gevolg waarvan het raam is beschadigd. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van de getuige [naam 3]. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit tevens wordt bevestigd door de verklaringen van [naam 1] en [naam 2], de ouders van de medeverdachte [medeverdachte 2]. Van enige redenen dat de ouders van de medeverdachte de verdachte ten onrechte hebben willen beschuldigen of anderszins in strijd met de waarheid hebben verklaard biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt, te meer nu zij niet alleen over de verdachte, maar ook over hun eigen zoon belastend hebben verklaard. Het hof acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het keukenraam heeft beschadigd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 23 mei 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een keukenraam behorend bij de woning aan de [adres 2], toebehorend aan [benadeelde] heeft beschadigd.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot het verrichten van honderd uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijftig dagen jeugddetentie, met bevel dat een gedeelte groot vijftig uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijfentwintig dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg opgelegd, met dien verstande dat de advocaat-generaal de bijkomende bijzondere voorwaarden beperkt tot het contact- en locatieverbod.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon alsmede de financiële draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met opzet een keukenraam beschadigd. Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen een gebrek aan respect getoond voor andermans eigendom, maar bovendien heeft hij de eigenaar van het raam overlast berokkend. Dit rekent het hof de verdachte aan. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep geen openheid willen geven over zijn handelen. Het baart het hof zorgen dat de verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid neemt voor het incident.
De omstandigheid dat in het dossier sterke aanwijzingen aanwezig zijn, dat het bewezenverklaarde feit te plaatsen is in een reeks van incidenten tegen hetzelfde slachtoffer, is geen omstandigheid die het hof betrokken heeft bij het bepalen van de op te leggen straf.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 september 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. De verdachte is een zogenaamde ‘first offender’. Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof gelet op landelijke oriëntatiepunten Jeugd zoals opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en is daarbij uitgegaan van een ‘first offender’.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 928,50, bestaande uit € 153,50,- aan materiële schade en € 750,00,- aan immateriële schade en € 25,00,- aan proceskosten. Deze schade bestaat onder andere uit gemaakte kosten voor het beveiligen van de woning en uit smartengeld. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 903,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft, gelet op de context waarbinnen de schade is ontstaan en waardoor sprake is van een aantasting in persoon van de aangeefster, geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadsvrouw heeft het hof primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de door de benadeelde partij gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding te matigen, nu een rechtstreeks verband tussen de ontstane schade en de gedraging van de verdachte moeilijk is vast te stellen.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof is op basis van het dossier vast te stellen dat sprake is geweest van een reeks van ernstige voorvallen gericht tegen de aangeefster en haar familieleden. Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte een steen heeft gegooid, waardoor aan de ruit van de aangeefster een beschadiging is ontstaan. In het licht van de overige reeks aan gebeurtenissen alsmede de ernst daarvan, is door het hof in het bestek van dit strafproces niet voldoende eenvoudig vast te stellen in welke mate het handelen van de verdachte heeft bijgedragen aan het ontstaan van de gevorderde materiële en immateriële schade, zodat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77h, 77l en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen jeugddetentie.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. J.W.P. van Heusden en mr. M.K. Durdu-Agema,
in tegenwoordigheid van mr. W. Albers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 oktober 2021.
Mr. M.K. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]