ECLI:NL:GHAMS:2021:4241

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
200.274.238/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake volmacht en rekening en verantwoording in familiezaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had [appellante] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 64.649,57 aan [geïntimeerde], die optreedt als curator van [betrokkene]. De zaak draait om de vraag of [appellante] voldoende verantwoording heeft afgelegd over de gelden die zij heeft beheerd namens [betrokkene]. De rechtbank oordeelde dat [appellante] onvoldoende bewijs had geleverd voor de besteding van de gelden en dat zij niet kon aantonen dat de uitgaven ten goede waren gekomen aan [betrokkene]. In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat zij overeenkomstig de volmacht heeft gehandeld en dat zij voldoende verantwoording heeft afgelegd. Het hof heeft echter geoordeeld dat [appellante] ook in hoger beroep niet in staat is geweest om de besteding van de gelden adequaat te onderbouwen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.274.238/01
zaaknummer rechtbank : C/13/661355 / HA ZA 19-151
arrest van de meervoudige familiekamer van 28 december 2021
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde], wonende te [woonplaats] , Suriname, handelende in haar hoedanigheid van curator naar Surinaams recht van [betrokkene] , wonende te [woonplaats] , Suriname,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.P. de Vries te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna respectievelijk [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
1.2
[appellante] is bij dagvaarding van 4 februari 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellante] als gedaagde.
1.3
Vervolgens hebben partijen de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met producties;
- memorie van antwoord met één productie.
1.4
Partijen hebben de zaak ter zitting van 11 november 2021 laten bepleiten, [appellante] door mr. R.M. van Ommeren, advocaat te Amsterdam en [geïntimeerde] door haar advocaat, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
1.5
[appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en gevorderd dat het hof opnieuw rechtdoende bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
1.6
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellante] in haar grieven, althans tot afwijzing van het door haar gevorderde, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van beide instanties.
1.7
Tot slot is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten, voor zover hieronder weergegeven, zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2
[betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) is de moeder van [geïntimeerde] . Zij is geboren [in] 1923. Volgens informatie van zowel een arts als een psychiater uit 2018 is zij dementerend. Tot januari 2017 woonde [zus A] , de zus van [geïntimeerde] en de dochter van [betrokkene] , bij [betrokkene] in en verrichte zij zorgtaken en voerde zij het financiële beheer voor [betrokkene] . Na het overlijden van [zus A] heeft een andere zus van [geïntimeerde] en dochter van [betrokkene] , [zus B] , de zaken van [betrokkene] behartigd op basis van een volmacht van 19 januari 2017.
2.3
[appellante] is een nicht van [betrokkene] . Bij notariële akte van 11 augustus 2017 is [appellante] gevolmachtigd door [betrokkene] om haar zaken te behartigen. Blijkens deze akte is [appellante] gevolmachtigd om [betrokkene] “
in alle opzichten te vertegenwoordigen en om al haar zaken, rechten en belangen zonder enige uitzondering zo op het gebied van het personenrecht, als op dat van het familierecht, erfrecht, zakenrecht, verbintenissenrecht, bewijsrecht, fiscaal recht, procesrecht en ieder ander rechtsgebied waar te nemen en uit te oefenen”. Voorts is in de volmacht (voor zover hier van belang) bepaald dat deze met name ertoe strekt “
om (…) daden van beheer en beschikking te verrichten, schenkingen aan te nemen, dadingen aan te gaan, (…) stortingen en overschrijvingen te doen, met name van haarING BANK rekeningnummer(…),gelden te ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank(…).”
Voorafgaand aan deze akte heeft [betrokkene] haar volmacht aan [zus B] voor de behartiging van haar zaken ingetrokken.
2.4
Op 25 september 2017 heeft [appellante] aan de ING Bank te Amsterdam, waar [betrokkene] een bankrekening heeft, gevraagd die bankrekening op haar naam te zetten. ING Bank heeft op basis van de notariële akte van 11 augustus 2017 [appellante] internetbankieren met en gebruik van een pinpas voor de bankrekening van [betrokkene] mogelijk gemaakt.
2.5
In de periode van 29 september 2017 tot en met 11 december 2018 heeft [appellante] contant geld opgenomen met de pinpas van de bankrekening van [betrokkene] . Daarnaast heeft zij in de periode van 3 oktober 2017 tot en met 12 februari 2018 gelden overgemaakt van de bankrekening van [betrokkene] naar haar eigen bankrekening.
2.6
In de periode van 3 oktober 2017 tot en met 11 september 2018 heeft [appellante] voorts betalingen verricht met de pinpas van de bankrekening van [betrokkene] , en gelden overgemaakt van de bankrekening van [betrokkene] aan een kleinkind van [betrokkene] , [kleinkind] .
2.7
Bij vonnis van 23 juli 2018 van de kantonrechter te Suriname is [betrokkene] naar Surinaams recht onder curatele gesteld. [geïntimeerde] is bij vonnis van 13 augustus 2018 van de kantonrechter te Suriname benoemd tot curator over [betrokkene] . Bij beschikking van 4 januari 2019 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] machtiging verleend om namens [betrokkene] een bodemprocedure in Nederland te voeren.
2.8
Op 30 oktober 2018 heeft [geïntimeerde] verlof gekregen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam om conservatoir derdenbeslag te laten leggen ten laste van [appellante] onder ING Bank N.V. en ABN AMRO Bank N.V. [geïntimeerde] heeft op 6 november 2018 de conservatoire beslagen ten laste van [appellante] onder genoemde banken laten leggen.

3.De beoordeling

3.1
Omdat [geïntimeerde] in Suriname woont, heeft de zaak een internationaal karakter en dient het hof te beoordelen of het bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Het hof is van oordeel dat dit het geval is op grond van artikel 4 lid 1 van de herschikte EEX-Verordening (Brussel I bis-Verordening), dat als hoofdregel geeft dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Nu [appellante] in Nederland woont, is de rechter in Nederland dus bevoegd.
De rechtbank heeft, zo volgt uit het vonnis, Nederlands recht toegepast. Daarvan is niet gegriefd, zodat ook het hof dit zal toepassen.
3.2
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] (na vermindering van eis) veroordeling van [appellante] gevorderd tot betaling van € 64.649,57, vermeerderd met rente en kosten en vermeerderd met de wettelijke rente.
3.3
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en [appellante] veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 64.649,57 en in de beslag-, proces- en de nakosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente en te betalen aan [geïntimeerde] in haar hoedanigheid van bewindvoerster van [betrokkene] .
Aan deze beslissing heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat [appellante] heeft erkend in de periode van 29 september 2017 tot 11 september 2018 bedragen van de bankrekening van [betrokkene] naar haar eigen bankrekening te hebben overgemaakt, bedragen van de bankrekening van [betrokkene] contant te hebben gepind en betalingen van die bankrekening aan derden te hebben verricht. De rechtbank heeft als uitgangspunt genomen dat sprake was van een geldige volmacht, zodat [appellante] in die periode gevolmachtigde was van [betrokkene] en de betalingen namens [betrokkene] zijn verricht. Als gevolmachtigde was [appellante] gehouden het belang van [betrokkene] als volmachtgever te dienen. Omdat [appellante] zelf heeft aangegeven dat voornoemde betalingen zijn aangewend voor de verzorging van [betrokkene] , mag van haar verwacht worden dat zij daarover verantwoording aflegt. Voor wat betreft de op haar eigen rekening gestorte gelden (door de rechtbank vastgesteld op een bedrag van in totaal € 45.723,51) heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] voor dat bedrag geen enkele verantwoording heeft afgelegd. Omdat vast staat dat dit geld toebehoort aan [betrokkene] , is de vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van dit bedrag toegewezen. Wat betreft de contante geldopnames van de bankrekening van [betrokkene] (€ 11.580,-) heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellante] heeft nagelaten inzichtelijk te maken dat zij deze gelden heeft gebruikt om boodschappen naar Suriname te versturen voor [betrokkene] en dat de boodschappen ten goede van [betrokkene] zijn gekomen. Het geven van een dergelijke inzicht mag worden verwacht van een gevolmachtigde die over de pinpas van de bankrekening van de volmachtgever beschikt en aanvoert met het gepinde geld boodschappen voor die persoon te hebben betaald. Het gebrek hieraan brengt mee dat het bedrag van € 11.580,- ten onrechte door [appellante] als gevolmachtigde is gepind van de bankrekening van [betrokkene] en daarom moet worden terugbetaald, zo heeft de rechtbank overwogen. Ook voor wat betreft de betalingen van de bankrekening van [betrokkene] aan leveranciers van internationaal pakketversturing (door de rechtbank vastgesteld op een bedrag van in totaal € 1.846,06) is onvoldoende onderbouwd dat in de verstuurde pakketten producten voor [betrokkene] hebben gezeten. Dit bedrag dient [appellante] daarom ook terug te betalen. De betalingen aan [kleinkind] (€ 5.500,-), een kleinkind van [betrokkene] , moeten eveneens worden terugbetaald, omdat voor deze betalingen geen valide reden is gegeven, zodat [appellante] ook op dit punt onvoldoende verantwoording heeft afgelegd.
3.4
[appellante] komt met haar hoger beroep op tegen deze beslissing van de rechtbank en de gronden waarop deze berust. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
De grieven
3.5
[geïntimeerde] heeft in de eerste plaats als verweer gevoerd dat [appellante] heeft nagelaten duidelijke en specifieke grieven te formuleren, waardoor [geïntimeerde] in haar mogelijkheid tot het voeren van verweer is geschaad. Om die reden dient [appellante] volgens [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in dit betoog. Het hof stelt voorop dat [appellante] haar grieven op zodanige wijze naar voren dient te brengen dat voor het hof duidelijk is welke stellingen daarin aan het hof ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren. Juist is dat [appellante] in haar memorie niet met zoveel woorden grieven heeft geformuleerd. In hetgeen zij heeft aangevoerd zijn evenwel voldoende gemotiveerde bezwaren te lezen die kunnen worden aangemerkt als grieven of waaruit voldoende duidelijk blijkt tegen welk oordeel of oordelen van de rechtbank [appellante] bezwaar heeft. Uit hetgeen [geïntimeerde] in haar memorie van antwoord heeft aangevoerd en zoals ter zitting in hoger beroep ook aan de orde is gekomen, volgt dat ook [geïntimeerde] in voldoende mate heeft begrepen tegen welke oordelen en overwegingen van de rechtbank het hoger beroep van [appellante] is gericht. Met [geïntimeerde] leest het hof de navolgende grieven in de memorie van grieven:
1) [appellante] heeft overeenkomstig de aan haar verstrekte volmacht gehandeld;
2) uit de door haar overgelegde stukken, met name uit het overzicht dat als productie 2 bij memorie van grieven is overgelegd, kan worden afgeleid hoe en/of waarom de gelden voor [betrokkene] zijn aangewend, waarmee [appellante] voldoende verantwoording heeft afgelegd;
3) meer in het bijzonder geldt dit voor de contante opnames en de verzonden pakketten, alsmede voor de betalingen aan [kleinkind] .
De grieven van [appellante] lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Inhoudelijke beoordeling
3.6
Zoals hiervoor overwogen, heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, omdat [appellante] onvoldoende verantwoording heeft afgelegd over (de besteding) van de bedragen die op haar rekening zijn gestort en de door haar gedane opnames en betalingen die zij heeft verricht vanaf de bankrekening van [betrokkene] . De rechtbank is voor wat betreft de verschillende bedragen uitgegaan van de bedragen die [geïntimeerde] in de inleidende dagvaarding heeft genoemd.
3.7
Tussen partijen is niet in geschil dat van [appellante] mag worden verwacht dat zij een zekere mate van verantwoording aflegt over de besteding van de bedragen die door haar toedoen van de bankrekening van [betrokkene] zijn afgeschreven. Wel is in geschil of [appellante] voldoende verantwoording heeft afgelegd.
3.8
Ter onderbouwing van haar stelling dat zij voldoende verantwoording heeft afgelegd over de besteding van de verschillende bedragen ten behoeve van [betrokkene] – en om die reden overeenkomstig de volmacht heeft gehandeld – heeft [appellante] een overzicht overgelegd. In dit overzicht geeft zij weer welke bedragen zij heeft gepind van haar eigen bankrekening en van de ING rekening (door [appellante] “spaarrekening” genoemd) van [betrokkene] , welke bedragen zijn uitgegeven aan luchtpost en zeepost, welke bedragen via Money Transfer zijn overgemaakt (en aan wie), welke grote en kleine inkopen zijn gedaan en welke bankoverschrijvingen (en aan wie) hebben plaatsgevonden.
Het hof overweegt dat dit overzicht door [appellante] zelf is opgesteld en niet is voorzien van enige onderbouwing ter verificatie, zoals onderliggende bonnen of afschriften. Het sluit bovendien niet aan op de van de ING rekening overgemaakte en gepinde bedragen die [geïntimeerde] in de inleidende dagvaarding heeft genoemd en waarop haar vordering is gebaseerd. Zo ontbreken in het overzicht diverse opnames van de ING rekening van [betrokkene] (bijvoorbeeld de opnames op 1 en 3 oktober 2018 van elk € 150,-, welke opnames blijken uit de door [geïntimeerde] overgelegde bankafschriften), wordt van de opnames van de eigen (ABN Amro) rekening van [appellante] niet duidelijk gemaakt of het hier gelden betreft die eerst van de ING rekening van [betrokkene] zijn overgeboekt en staan op het overzicht posten vermeld die niet door [geïntimeerde] zijn gevorderd (bijvoorbeeld de maandelijkse overboekingen van € 500,- naar de Surinaamse bankrekening van [betrokkene] ). Reeds om deze redenen kan dit overzicht niet dienen als basis voor de af te leggen verantwoording. Daarbij komt dat [appellante] met het geven van een overzicht van opnames in het geheel niet aantoont dat de opnames ten behoeve van [betrokkene] hebben plaatsgevonden. Dat zou anders kunnen zijn wanneer [appellante] – onderbouwd met stukken – inzicht zou geven welke uitgaven met behulp van de opgenomen bedragen zijn gedaan, maar daarvan is geen sprake.
Ook het noemen van de familieleden aan wie pakketjes of bedragen via Money Transfer zijn verstuurd, is onvoldoende voor het afleggen van verantwoording. De rechtbank heeft al overwogen dat niet is vast te stellen dat in de door [appellante] verstuurde pakketten producten voor [betrokkene] hebben gezeten. Ook in hoger beroep is dit niet duidelijk geworden. In de memorie van grieven heeft [appellante] erop gewezen dat weliswaar niet exact te zien is welke goederen ten goede zijn gekomen aan [betrokkene] of welke goederen in welke pakketten zijn verzonden, maar dat voor een aanzienlijk aantal familieleden duidelijk is dat ten behoeve van [betrokkene] aankopen c.q. uitgaven zijn gedaan. Het afleggen van verantwoording brengt echter mee dat [appellante] inzicht moet verschaffen welke aankopen en uitgaven ten behoeve van [betrokkene] zijn gedaan, te meer omdat de pakketten niet aan [betrokkene] waren geadresseerd. Het is niet aan het hof om hiervan een schatting te maken.
[appellante] dient daarnaast duidelijkheid te geven waarom zij via Money Transfer bedragen aan familieleden heeft betaald. Voor zover zij stelt dat zij deze betalingen heeft gedaan in verband met de zorg die familieleden aan [betrokkene] hebben verleend, overweegt het hof het volgende. [geïntimeerde] heeft betwist dat familieleden buiten de kinderen van [betrokkene] om zorg hebben verleend, zodat dit niet vast staat. Dat [appellante] verklaringen van familieleden heeft overgelegd, maakt dit niet anders. In die verklaringen staat dat familieleden, veelal tegen salaris, zorg aan [betrokkene] hebben verleend, maar wanneer welke zorg en door wie, wordt niet goed inzichtelijk, nog daargelaten de vraag of [appellante] op grond van de machtiging wel bevoegd was salaris toe te kennen. Ook staat in de verklaringen weliswaar dat uitgaven zijn gedaan voor [betrokkene] , maar dit is op geen wijze onderbouwd met stukken ter verificatie, zoals bonnen of facturen, en ook overigens zijn de verklaringen op dit punt niet voldoende concreet. Uit de verklaringen volgt niet, althans onvoldoende duidelijk, wat, wanneer en voor welk bedrag is gekocht en op welke wijze de zaken zijn betaald. De overgelegde verklaringen bieden daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun aan de stellingen van [appellante] .
[appellante] heeft verder verklaard dat zij betalingen aan [kleinkind] (verbouwing woning) en [persoon] (een lening) heeft gedaan, maar gesteld noch gebleken is dat [appellante] op grond van de volmacht bevoegd was dit soort betalingen te verrichten en dat deze betalingen in het belang en ten behoeve van [betrokkene] plaatsvonden. Dat geldt ook voor de van de gelden van [betrokkene] betaalde advocaatkosten. Het gaat hier om kosten die, naar het hof begrijpt, in verband met de onderhavige procedure door [appellante] zelf zijn gemaakt.
Tot slot heeft [appellante] gewezen op een aantal grotere uitgaven, zoals de kosten voor een ziekenhuisbed, vervoer naar het ziekenhuis en onderzoek aldaar, een rolstoel en het betegelen van de keuken. Uit het overzicht van [appellante] volgt dat hiervoor betalingen zijn verricht op 30 september 2017 aan twee familieleden in Suriname. In de dagvaarding in eerste aanleg van [geïntimeerde] staan bedragen genoemd die van de ING rekening zijn overgemaakt en gepind en waarop de vordering van [geïntimeerde] is gebaseerd. Daar staan geen betalingen op 30 september 2017 bij. Die worden dan ook niet teruggevorderd.
In het overzicht van [appellante] is daarnaast een betaling van een bedrag op 12 december 2017 voor een keuken, een klerenkast en het schoonmaken van het erf opgenomen. Ook de betaling van dit bedrag staat niet in de dagvaarding van [geïntimeerde] en valt dus niet onder de vordering. Daarbij komt dat ter zitting in hoger beroep [familielid van appellante] heeft verklaard dat het bedrag dat voor de keuken moest worden betaald, eerst aan haar is betaald. In de dagvaarding van [geïntimeerde] staat echter geen enkele overboeking aan [familielid van appellante] vermeld. Ook wanneer de betaling voor de keuken aan [familielid van appellante] op een ander moment dan 12 december 2017 zou hebben plaatsgevonden, wordt dat dan ook niet teruggevorderd.
3.9
De conclusie van het voorgaande is dat [appellante] ook in hoger beroep onvoldoende verantwoording heeft afgelegd over de besteding van de gelden die zij van de bankrekening van [betrokkene] heeft laten overschrijven op haar eigen rekening, heeft opgenomen van de bankrekening van [betrokkene] met een pinpas of aan derden heeft overgemaakt. Bij deze stand van zaken hoeft het verweer van [geïntimeerde] , dat de volmacht die aan [appellante] is verleend inmiddels buitengerechtelijk is vernietigd, niet te worden behandeld.
3.1
De grieven van [appellante] falen en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, ook voor wat betreft de veroordeling van [appellante] in de proceskosten, beslagkosten en nakosten.
[appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op 760,- aan verschotten en € 3.342,- voor salaris advocaat;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M. C. Schenkeveld, mr. T.A.M. Tijhuis en mr. J. Kloosterhuis en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 december 2021.