Ter onderbouwing van haar stelling dat zij voldoende verantwoording heeft afgelegd over de besteding van de verschillende bedragen ten behoeve van [betrokkene] – en om die reden overeenkomstig de volmacht heeft gehandeld – heeft [appellante] een overzicht overgelegd. In dit overzicht geeft zij weer welke bedragen zij heeft gepind van haar eigen bankrekening en van de ING rekening (door [appellante] “spaarrekening” genoemd) van [betrokkene] , welke bedragen zijn uitgegeven aan luchtpost en zeepost, welke bedragen via Money Transfer zijn overgemaakt (en aan wie), welke grote en kleine inkopen zijn gedaan en welke bankoverschrijvingen (en aan wie) hebben plaatsgevonden.
Het hof overweegt dat dit overzicht door [appellante] zelf is opgesteld en niet is voorzien van enige onderbouwing ter verificatie, zoals onderliggende bonnen of afschriften. Het sluit bovendien niet aan op de van de ING rekening overgemaakte en gepinde bedragen die [geïntimeerde] in de inleidende dagvaarding heeft genoemd en waarop haar vordering is gebaseerd. Zo ontbreken in het overzicht diverse opnames van de ING rekening van [betrokkene] (bijvoorbeeld de opnames op 1 en 3 oktober 2018 van elk € 150,-, welke opnames blijken uit de door [geïntimeerde] overgelegde bankafschriften), wordt van de opnames van de eigen (ABN Amro) rekening van [appellante] niet duidelijk gemaakt of het hier gelden betreft die eerst van de ING rekening van [betrokkene] zijn overgeboekt en staan op het overzicht posten vermeld die niet door [geïntimeerde] zijn gevorderd (bijvoorbeeld de maandelijkse overboekingen van € 500,- naar de Surinaamse bankrekening van [betrokkene] ). Reeds om deze redenen kan dit overzicht niet dienen als basis voor de af te leggen verantwoording. Daarbij komt dat [appellante] met het geven van een overzicht van opnames in het geheel niet aantoont dat de opnames ten behoeve van [betrokkene] hebben plaatsgevonden. Dat zou anders kunnen zijn wanneer [appellante] – onderbouwd met stukken – inzicht zou geven welke uitgaven met behulp van de opgenomen bedragen zijn gedaan, maar daarvan is geen sprake.
Ook het noemen van de familieleden aan wie pakketjes of bedragen via Money Transfer zijn verstuurd, is onvoldoende voor het afleggen van verantwoording. De rechtbank heeft al overwogen dat niet is vast te stellen dat in de door [appellante] verstuurde pakketten producten voor [betrokkene] hebben gezeten. Ook in hoger beroep is dit niet duidelijk geworden. In de memorie van grieven heeft [appellante] erop gewezen dat weliswaar niet exact te zien is welke goederen ten goede zijn gekomen aan [betrokkene] of welke goederen in welke pakketten zijn verzonden, maar dat voor een aanzienlijk aantal familieleden duidelijk is dat ten behoeve van [betrokkene] aankopen c.q. uitgaven zijn gedaan. Het afleggen van verantwoording brengt echter mee dat [appellante] inzicht moet verschaffen welke aankopen en uitgaven ten behoeve van [betrokkene] zijn gedaan, te meer omdat de pakketten niet aan [betrokkene] waren geadresseerd. Het is niet aan het hof om hiervan een schatting te maken.
[appellante] dient daarnaast duidelijkheid te geven waarom zij via Money Transfer bedragen aan familieleden heeft betaald. Voor zover zij stelt dat zij deze betalingen heeft gedaan in verband met de zorg die familieleden aan [betrokkene] hebben verleend, overweegt het hof het volgende. [geïntimeerde] heeft betwist dat familieleden buiten de kinderen van [betrokkene] om zorg hebben verleend, zodat dit niet vast staat. Dat [appellante] verklaringen van familieleden heeft overgelegd, maakt dit niet anders. In die verklaringen staat dat familieleden, veelal tegen salaris, zorg aan [betrokkene] hebben verleend, maar wanneer welke zorg en door wie, wordt niet goed inzichtelijk, nog daargelaten de vraag of [appellante] op grond van de machtiging wel bevoegd was salaris toe te kennen. Ook staat in de verklaringen weliswaar dat uitgaven zijn gedaan voor [betrokkene] , maar dit is op geen wijze onderbouwd met stukken ter verificatie, zoals bonnen of facturen, en ook overigens zijn de verklaringen op dit punt niet voldoende concreet. Uit de verklaringen volgt niet, althans onvoldoende duidelijk, wat, wanneer en voor welk bedrag is gekocht en op welke wijze de zaken zijn betaald. De overgelegde verklaringen bieden daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun aan de stellingen van [appellante] .
[appellante] heeft verder verklaard dat zij betalingen aan [kleinkind] (verbouwing woning) en [persoon] (een lening) heeft gedaan, maar gesteld noch gebleken is dat [appellante] op grond van de volmacht bevoegd was dit soort betalingen te verrichten en dat deze betalingen in het belang en ten behoeve van [betrokkene] plaatsvonden. Dat geldt ook voor de van de gelden van [betrokkene] betaalde advocaatkosten. Het gaat hier om kosten die, naar het hof begrijpt, in verband met de onderhavige procedure door [appellante] zelf zijn gemaakt.
Tot slot heeft [appellante] gewezen op een aantal grotere uitgaven, zoals de kosten voor een ziekenhuisbed, vervoer naar het ziekenhuis en onderzoek aldaar, een rolstoel en het betegelen van de keuken. Uit het overzicht van [appellante] volgt dat hiervoor betalingen zijn verricht op 30 september 2017 aan twee familieleden in Suriname. In de dagvaarding in eerste aanleg van [geïntimeerde] staan bedragen genoemd die van de ING rekening zijn overgemaakt en gepind en waarop de vordering van [geïntimeerde] is gebaseerd. Daar staan geen betalingen op 30 september 2017 bij. Die worden dan ook niet teruggevorderd.
In het overzicht van [appellante] is daarnaast een betaling van een bedrag op 12 december 2017 voor een keuken, een klerenkast en het schoonmaken van het erf opgenomen. Ook de betaling van dit bedrag staat niet in de dagvaarding van [geïntimeerde] en valt dus niet onder de vordering. Daarbij komt dat ter zitting in hoger beroep [familielid van appellante] heeft verklaard dat het bedrag dat voor de keuken moest worden betaald, eerst aan haar is betaald. In de dagvaarding van [geïntimeerde] staat echter geen enkele overboeking aan [familielid van appellante] vermeld. Ook wanneer de betaling voor de keuken aan [familielid van appellante] op een ander moment dan 12 december 2017 zou hebben plaatsgevonden, wordt dat dan ook niet teruggevorderd.