Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
niet vaststellen dat [de man] tegenover [de vrouw] enige aanspraak op verrekening heeft. De vordering van [de man] zal daarom worden afgewezen.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de verdeling van de opgebouwde waarde van een levensverzekering tussen voormalige echtelieden na hun echtscheiding. Het huwelijk van partijen is op 12 januari 2001 ontbonden, en de vrouw heeft een levensverzekering afgesloten die op 1 november 2022 een bedrag van € 54.453,63 zal uitkeren. De man, die medeverzekeringsnemer is, vordert een deel van de waarde van de polis, terwijl de vrouw stelt dat zij als enige gerechtigd is tot de opgebouwde waarde. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de vrouw de enige gerechtigde is, maar de man is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de polis een eenvoudige gemeenschap vormt, wat betekent dat beide partijen recht hebben op een gelijk aandeel in de waarde van de polis. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw de man een bedrag van € 7.081,21 moet betalen, wat overeenkomt met de helft van de waarde van de polis per de datum van echtscheiding, vermeerderd met rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze in het voordeel van de vrouw was.