ECLI:NL:GHAMS:2021:4239

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
200.301.098/01 en 200.301.098/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen met complexe gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2], die uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2021 aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) tot 2 september 2022. De moeder verzoekt om vernietiging van deze beschikking, terwijl de vader en de Raad voor de Kinderbescherming de bestreden beschikking willen bekrachtigen.

Het hof heeft de feiten en het verloop van het geding in eerste aanleg in overweging genomen. De ouders zijn sinds mei 2021 gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over de kinderen, die bij de moeder verblijven. De moeder heeft bezwaren geuit tegen de ondertoezichtstelling en de wijze van totstandkoming van het raadsrapport. Het hof heeft de minderjarige [kind 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken, en de mondelinge behandeling vond plaats op 3 december 2021.

Het hof concludeert dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen bestaat, gezien de tegenstrijdige opvattingen van de ouders over de zorg en opvoeding. De moeder heeft zorgen geuit over seksueel misbruik door de vader, wat door de vader wordt betwist. Het hof oordeelt dat er nader onderzoek nodig is naar de situatie van de kinderen en dat de hulpverlening moet worden opgestart. De verzoeken van de moeder worden afgewezen, en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd. Het hof benadrukt de noodzaak van hulp en onderzoek in het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.301.098/01 en 200.301.098/02
zaaknummer rechtbank: C/13/704971 JE RK 21-606
beschikking van de meervoudige kamer van 21 december 2021 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het incident,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. de Roode te Leiderdorp,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het incident,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI);
- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [kind 2] );
- de bijzondere curator mevrouw J.M. van der Vlugt (hierna: de bijzondere curator).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van 2 september 2021 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 12 oktober 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 september 2021 en heeft hierbij tevens een verzoek ingediend tot schorsing van de werking van die beschikking.
2.2
De vader heeft op 11 november 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
De moeder heeft op 16 november 2021 een aanvullend beroepschrift ingediend.
2.4
Het hof heeft verder ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 24 november 2021 (reactie op het nader beroepschrift) met bijlage, ingekomen op 30 november 2021;
- een bericht van de zijde van de moeder van 29 november 2021 met bijlagen, ingekomen op 30 november 2021.
2.5
Het hof heeft de minderjarige [kind 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. [kind 1] heeft het hof een brief gestuurd. Tijdens de mondelinge behandeling is de inhoud daarvan – samengevat – medegedeeld.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 3 december 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan – via digitale verbinding - door haar advocaat, die pleitnotities heeft overgelegd;
- de vader, bijgestaan door mr. M.M.C. Wingen, advocaat te Heemstede;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer R. Koops, die aan de hand van spreekaantekeningen verweer heeft gevoerd;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdzorgwerker en een collega;

3.De feiten

Uit het huwelijk van de moeder en de vader (hierna ook: de ouders) zijn geboren:
[kind 1] , [in] 2009 te [geboorteplaats] ;
[kind 2] , [in] 2013 te [geboorteplaats] .
Het huwelijk van de ouders is op 25 mei 2021 door echtscheiding ontbonden. Zij oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind 1] en [kind 2] (hierna ook: de kinderen). De kinderen verblijven bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de kinderen – uitvoerbaar bij voorraad - met ingang van 2 september 2021 onder toezicht gesteld van de GI, tot 2 september 2022.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen alsnog af te wijzen. Subsidiair verzoekt zij in overleg met haar op grond van artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een deskundige te benoemen en vragen te formuleren op basis waarvan deze deskundige onderzoek dient te doen (zaaknummer in hoger beroep: 200.301.098/01).
Tevens verzoekt de moeder de werking van de bestreden beschikking te schorsen, totdat op het hoger beroep is beslist (zaaknummer in hoger beroep: 200.301.098/02).
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader verzoekt eveneens de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een GI indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder stelt dat er geen grond is voor ondertoezichtstelling van de kinderen. De raad is van mening dat een ondertoezichtstelling wel noodzakelijk is. De vader deelt het standpunt van de raad. Het hof zal hierna, waar nodig, op de standpunten van de moeder, de raad en de vader verder ingaan.
5.3
De moeder heeft een aantal bezwaren aangevoerd tegen de wijze van totstandkoming en de inhoud van het raadsrapport dat de basis vormt voor het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen. Het hof onderschrijft die bezwaren niet, althans niet zodanig dat het rapport bij de beoordeling door het hof buiten beschouwing moet worden gelaten. Wel constateert het hof dat het raadsrapport in zoverre niet als volledig kan worden beschouwd dat de moeder de raad geen toestemming heeft gegeven met [kind 1] en [kind 2] in gesprek te gaan. Wel hebben de kinderen beiden gesproken met de bijzondere curator die medio april 2021 door de rechtbank in de procedure tussen de ouders betreffende het gezag over en de omgang met de kinderen is benoemd. Het verslag van de bijzondere curator bevindt zich in het dossier, evenals een aantal andere stukken waaronder een handgeschreven verklaring van de moeder van 12 augustus 2021 en een schriftelijke verklaring van de vader van 31 augustus 2021.
5.4
Op basis van de stukken van het dossier gaat het hof uit van het volgende. [kind 1] en [kind 2] zijn kwetsbare kinderen. [kind 2] is ernstig gehandicapt, heeft een laag IQ (50-70) en heeft veel zorg nodig. [kind 2] en [kind 1] zijn opgegroeid onder moeilijke omstandigheden binnen de gezinssituatie. De intensieve zorg voor [kind 2] heeft bovendien de nodige impact op hem. In de schoolsituatie waren er zorgen over [kind 1] , waardoor hij meerdere school- en klaswisselingen heeft moeten doormaken. Thans gaat het goed met hem op school.
De ouders zijn in november 2019 uit elkaar gegaan. Het contact tussen de vader en de kinderen is daarna op enig moment gestopt. Op grond van een (voorlopige) beschikking van de rechtbank van 10 september 2020 heeft de vader sindsdien eenmaal per veertien dagen gedurende ongeveer een kwartier contact met de kinderen door middel van videobellen. Over een definitieve omgangsregeling is door de rechtbank nog niet beslist, evenmin als over het verzoek van de moeder om te worden belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen. Tegen de bijzondere curator hebben de kinderen verklaard dat zijn hun vader willen zien, maar dat dat niet mag van hun moeder.
De ouders zijn het erover eens dat de kinderen, gezien hun kwetsbaarheid, hulp nodig hebben, maar verschillen ernstig van mening over de oorzaak, vorm en invulling daarvan. Zo geeft de moeder [kind 2] met hulp thuisonderwijs, maar wil de vader dat zij naar school gaat om uit haar isolement te komen en sociale contacten op te doen. Verder wil de vader dat fysieke omgang met de kinderen zo snel mogelijk wordt opgestart, zeker nu de kinderen zelf ook aangeven dat te willen. De moeder deelt de standpunten van de vader niet. Wat de omgang betreft, vertelt [kind 1] haar sinds november 2019 regelmatig over langdurig seksueel misbruik van hem en [kind 2] door de vader. Zij houdt daarvan een logboek bij, aldus de moeder. De vader betwist dat enige vorm van seksueel misbruik van de kinderen door hem heeft plaatsgevonden.
Blijkens haar schriftelijke verklaring van 12 augustus 2021 houdt de moeder de uitlatingen van [kind 1] voor waar. [kind 1] is daardoor volgens de moeder getraumatiseerd geraakt en (begeleide) fysieke omgang tussen hem en de vader zal ‘hertraumatiserend’ werken. De vader is niet wie hij voorgeeft te zijn en gaat met de kinderen om op een manier die hen voor het leven schaadt. Het vertrouwen in de vader is zij kwijt en het kan niet worden hersteld, aldus de moeder. De moeder heeft geen aangifte gedaan.
Sinds het begin van dit jaar heeft [kind 1] gedurende zeven maanden gesprekken gevoerd met mevrouw V. Vos, orthopedagoog, bij wie [kind 1] door de moeder, via de huisarts, is aangemeld. Volgens haar verslag zijn er serieuze aanwijzingen voor een posttraumatische stressstoornis bij [kind 1] . Die hulpverlening is eind juli 2021 afgerond. Mevrouw Vos heeft [kind 1] begin dit jaar tevens aangemeld bij Kenter Jeugdhulp (hierna: Kenter). Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat die hulp tot op heden niet van de grond is gekomen en dat er thans geen hulpverlening is voor [kind 1] . Volgens Kenter (hulpplan [kind 1] d.d. 14 oktober 2021) is er op dit moment geen therapie indicatie. Ouders staan verschillend in hun mening ten aanzien van de problematiek en daarmee in hun hulpvraag naar Kenter, zo is in het hulpplan vermeld. De vader wil graag diagnostisch onderzoek. De moeder wil behandeling door het KJTC voor trauma en seksueel misbruik door de vader. [kind 1] laat veel weerstand en wantrouwen zien ten aanzien van hulpverlening en verzet zich ertegen. [kind 1] staat tussen de verschillende ideeën van de ouders. Hierdoor kan de veiligheid niet worden gewaarborgd om te gaan praten over zijn emoties en innerlijke wereld. Zowel diagnostisch onderzoek als ook behandeling is nu niet mogelijk, aldus het hulpplan van Kenter. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven dat het wellicht beter is dat [kind 1] nu rust krijgt. Hij heeft geen behoefte aan hulp en het gaat goed met hem. [kind 1] is er vooral mee geholpen als de vader afstand houdt, aldus de moeder.
5.5
Het hof vindt deze ontwikkeling uiterst zorgelijk. De ouders staan lijnrecht tegenover elkaar in hun opvattingen over wat in het belang is van de kinderen, met name waar het gaat om hun fysieke omgang met de vader. Dat verschil is zonder inzet van hulp onoverbrugbaar. De verhouding tussen de ouders is ernstig verstoord. Het hof is met de raad van oordeel dat dit, anders dan de moeder meent, een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen vormt die toch al kwetsbaar zijn. Die bedreiging kan alleen met hulp en nader onderzoek kan worden afgewend. Niet te verwachten is dat de moeder daaraan, gelet op haar houding en opvattingen zoals hiervoor omschreven, in een vrijwillig kader haar medewerking zal verlenen. Onderzocht moet worden of [kind 1] de door de moeder gestelde uitspraken over seksueel misbruik van hem en [kind 2] door de vader heeft gedaan, zo ja waarom hij deze heeft gedaan en of deze geheel of gedeeltelijk op waarheid berusten. Tevens moet worden onderzocht hoe dit alles zich verhoudt tot de uitlatingen van [kind 1] en [kind 2] tegen de bijzondere curator dat zij hun vader willen zien, maar dat dit niet mag van hun moeder. Evident is dat [kind 1] hoe dan ook verdere hulp nodig heeft. Anders dan de moeder kennelijk meent, is de hulp van mevrouw Vos, tegenover wie [kind 1] nooit met zoveel woorden over het misbruik heeft gesproken, niet voldoende. Het is aan de gezinsmanager om in samenwerking met de ouders de kaders te scheppen waarbinnen het onderzoek en de verdere hulpverlening van [kind 1] moet plaatsvinden. Afhankelijk hiervan dient de (fysieke) omgang tussen de vader en de kinderen te worden opgestart. Het hof begrijpt de zorg en de angst van de moeder dat [kind 1] door het onderzoek en verdere hulpverlening teveel zal worden belast. Dit is echter in het belang van zijn identiteitsontwikkeling noodzakelijk. Daarnaast moet meer zicht komen op de ontwikkeling van [kind 2] . De raad heeft dat onvoldoende kunnen krijgen, aangezien de raadsonderzoeker geen toestemming van de moeder had [kind 2] te spreken. Mogelijk is nieuwe diagnostiek nodig, nu volgens het raadsrapport het diagnostiekverslag van Ons Veilig Thuis te beperkt is en ook bij de raad zorgen bestaan over de gevolgen van thuisonderwijs voor de sociale ontwikkeling van [kind 2] .
5.6
Uit het voorgaande volgt dat het primaire verzoek in hoger beroep van de moeder moet worden afgewezen. De gronden voor ondertoezichtstelling van de kinderen waren ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig en zijn dat ook thans nog. De moeder verzoekt subsidiair een deskundige te benoemen op de voet van artikel 810a (naar het hof begrijpt: lid 2) Rv. Volgens dat artikel benoemt de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Het hof overweegt daarover als volgt. Vast staat dat de kinderen al geruime tijd geen (fysieke) omgang hebben met hun vader. Het is in hun belang noodzakelijk dat zo snel mogelijk duidelijkheid komt, zodat het onderzoek en de behandeling als hierboven onder 5.5 omschreven, op korte termijn van start kunnen gaan. Dat dient de hoogste prioriteit te hebben. Niet in geschil is dat dit alles – hoewel noodzakelijk - een grote belasting zal vormen voor met name [kind 1] . Ook [kind 2] zal hiervan weerslag ondervinden. Het hof is van oordeel dat daarnaast bij de kinderen onvoldoende ruimte bestaat voor een onderzoek door een deskundige als door de moeder verzocht. Het belang van de kinderen verzet zich daartegen. Het hof zal het subsidiaire verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
5.7
Nu hierna in de hoofdzaak zal worden beslist, heeft de moeder geen belang meer bij een beslissing op haar schorsingsverzoek. Dat verzoek zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.301.098/01
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in de zaak met nummer 200.301.098/02
wijst het schorsingsverzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A van Haeringen en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 21 december 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.