ECLI:NL:GHAMS:2021:4209

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
200.290.865/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige door ouders met instabiele relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag over hun minderjarige dochter te beëindigen. De ouders, die een instabiele relatie hebben gehad, oefenen gezamenlijk het gezag uit over hun dochter, die in 2018 is geboren. De moeder verzocht om alleen het gezag te krijgen, omdat zij meent dat de communicatie met de vader niet goed verloopt en er een risico bestaat dat de dochter klem raakt tussen de ouders. De vader daarentegen verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat het gezamenlijk gezag in stand moet blijven, omdat hij betrokken is bij de opvoeding en de communicatie met de moeder verbeterd is.

Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de omstandigheden van de ouders en de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof concludeert dat, hoewel de communicatie tussen de ouders nog steeds stroef verloopt, er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De vader heeft stappen gezet in zijn leven en is betrokken bij de zorg voor de dochter. Het hof heeft daarom het verzoek van de moeder afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd. Tevens is het verzoek van de moeder om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten afgewezen, omdat het hof voldoende informatie had om tot een beslissing te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.290.865/01
Zaak- / rekestnummer rechtbank: C/15/306935 / FA RK 20-4615
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 december 2021 inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Spieker te Heemstede,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. K. Hermsen te Apeldoorn.
Verder is als belanghebbende in deze zaak aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna: [de minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de rechtbank) van 25 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 24 februari 2021 in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikking van de rechtbank van 25 november 2020.
2.2
De vader heeft op 23 april 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn daarna de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 27 oktober 2021 met bijlagen, ingekomen op 28 oktober 2021;
- nadere producties van de zijde van de moeder, ingekomen op 3 november 2021.
2.4
De mondelinge behandeling van de zaak heeft op 8 november 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.
De raad is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna samen te noemen: de ouders) is [in] 2018 [de minderjarige] geboren, in de gemeente [B] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . De vader heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 4 oktober 2018 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel. De ondertoezichtstelling is daarna definitief uitgesproken en vervolgens steeds verlengd, laatstelijk tot 4 oktober 2021.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 16 januari 2020 is de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel vervangen door de huidige GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag van partijen te beëindigen, zodat alleen zij zal zijn belast met het gezag over [de minderjarige] , afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar inleidend verzoek om te bepalen dat haar alleen het gezag over [de minderjarige] toekomt (alsnog) toe te wijzen.
4.3
De vader verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling ligt aan het hof voor het verzoek van de moeder om te bepalen dat zij voortaan alleen zal zijn belast met het gezag over [de minderjarige] .
5.2
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
De moeder betoogt dat zij alleen belast moet worden met het gezag over [de minderjarige] . De relatie met de vader is nooit stabiel geweest en inmiddels is al ruim drie jaar hulpverlening bij de ouders betrokken. Bij de start van de hulpverlening was bij beide ouders sprake van (drugs)problematiek. De moeder heeft haar leven sinds 2019 echter weer op de rit en het gaat inmiddels goed met haar en [de minderjarige] . Dit geldt niet voor de vader. De ouders kunnen al lange tijd niet met elkaar communiceren en zij zijn nooit in staat geweest tot overleg over [de minderjarige] . Het is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Er is daarom sprake van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. De moeder is de afgelopen tijd al tegen veel problemen aangelopen, waaronder het verkrijgen van toestemming van de vader voor vakantie met [de minderjarige] naar het buitenland. De huidige situatie belemmert de moeder om haar taak als verzorgende ouder van [de minderjarige] uit te voeren. De bestreden beschikking moet daarom worden vernietigd en haar verzoek moet alsnog worden toegewezen, aldus de moeder.
5.4
De vader meent dat het gezamenlijk gezag in stand moet blijven. Het uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kind dragen. Een slechte communicatie tussen de ouders brengt dan ook niet zonder meer mee dat het in het belang is van het kind om het ouderlijk gezag aan één van de ouders toe te kennen. Tussen de ouders is op dit moment wel degelijk sprake van contact. Sinds de vader uit detentie is, is er een groepsapp waarvan de ouders samen met de gezinsvoogd deel uitmaken. Voorts heeft de moeder de afgelopen tijd zonder overleg met de vader een aantal beslissingen genomen, waaronder de beslissing om met [de minderjarige] te verhuizen. Als de moeder alleen zou zijn belast met het gezag over [de minderjarige] zou de vader nog meer buiten spel worden gezet. Daarbij heeft de vader zijn gezag nooit misbruikt, werkt hij goed mee met de gezinsvoogd en is hij betrokken bij [de minderjarige] . Ook kan de vader indien hij niet langer is belast met het gezag niet meer actief worden betrokken bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Van een situatie waarin [de minderjarige] klem of verloren dreigt te raken is geen sprake; [de minderjarige] is jong en het gaat goed met haar. De bestreden beschikking moet dan ook worden bekrachtigd, aldus de vader.
5.5
De GI heeft ter zitting onder andere verklaard dat de communicatie tussen de ouders over het algemeen goed verloopt. Zij zijn op dit gebied het afgelopen jaar allebei vooruitgegaan en doen hun best om zaken goed en snel te regelen. Ondanks dat de ouders het soms oneens zijn en er soms frictie tussen hen ontstaat, verloopt de communicatie tussen hen op een respectvolle manier, aldus de GI.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is van de wetgever. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend.
5.7
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De ouders hebben een instabiele en turbulente relatie gehad die zij eind 2018 definitief hebben beëindigd. Tijdens hun relatie hebben zij allebei te kampen gehad met persoonlijke problematiek, onder andere in de vorm van drugsgebruik. [de minderjarige] heeft vanwege deze problemen enige tijd (op vrijwillige basis) niet bij de ouders thuis gewoond. In oktober 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld en is in het kader daarvan hulpverlening gestart. De moeder heeft sindsdien stappen gezet om haar leven weer op de rails te krijgen. Dat is haar goed gelukt; zo heeft zij ter zitting onder andere verteld dat zij enige tijd geleden een eigen bedrijf is gestart, dat dit goed gaat en dat zij haar werk goed kan combineren met de zorg voor [de minderjarige] . Met de vader ging het in de periode vanaf december 2019 tot medio 2020 nog niet goed. Vanaf juli 2020 tot begin 2021 zat hij in detentie. De vader heeft sindsdien echter ook flinke stappen gezet en ook met hem gaat het inmiddels een stuk beter. Er is enige tijd geen contact geweest tussen de vader en [de minderjarige] , maar dit is vanaf augustus 2020 weer opgestart in de vorm van videobelmomenten onder begeleiding van de GI.
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat op dit moment sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen haar ouders wanneer zij gezamenlijk belast blijven met het gezag over haar. De vader is in het verleden niet altijd beschikbaar geweest voor [de minderjarige] , maar zoals hiervoor is overwogen, gaat het inmiddels beter met hem. Zo heeft hij op dit moment eigen woonruimte en dagbesteding en ontvangt hij hulp van zowel een psychiater als een psycholoog. Ook werkt hij goed mee met de gezinsvoogd en is van (hard)drugsgebruik geen sprake meer. Hij wordt wekelijks gecontroleerd op sporen van drugsgebruik. Hoewel de communicatie tussen de ouders nog altijd stroef verloopt en zij hierbij begeleiding nodig hebben van de gezinsvoogd, is op dit moment wel sprake van overleg tussen de ouders over [de minderjarige] . Uit het door de moeder aangehaalde incident waarbij zij de vader heeft gevraagd om zijn toestemming te verlenen voor een vakantie van haar met [de minderjarige] naar Engeland volgt ook dat de ouders in beginsel in staat zijn om met elkaar te communiceren. En hoewel dit enige tijd heeft geduurd en hier en daar sprake was van wrijving, heeft de vader zijn toestemming verleend voor de geplande vakantie. De gezinsvoogd heeft ter zitting verteld dat sprake is van vooruitgang in het contact tussen de ouders. De gezinsvoogd heeft verder verteld dat de videobelmomenten tussen de vader en [de minderjarige] op dit moment goed verlopen en dat zij bezig is met het Omgangshuis om begeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige] op te starten. Beide ouders hebben wel eens een videobelmoment afgezegd, maar over het algemeen verloopt dit goed, aldus de gezinsvoogd. Naar het oordeel van het hof is bij deze stand van zaken geen aanleiding om het gezag van de vader te beëindigen. Het verzoek van de moeder zal daarom worden afgewezen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
5.8
Voor zover de moeder heeft verzocht om de raad te gelasten een onderzoek te verrichten, ziet het hof hiertoe onvoldoende aanleiding. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om de hiervoor genoemde beslissing te nemen. Daarbij is gebleken dat het op dit moment goed gaat met [de minderjarige] . Vanwege de ondertoezichtstelling is er ook voldoende zicht op haar situatie en ontwikkeling. De ouders werken op dit moment samen met de gezinsvoogd hard aan de verbetering van hun onderlinge communicatie en maken hierin stappen. Voor het gelasten van een raadsonderzoek bestaat onder deze omstandigheden, zoals gezegd, dan ook geen aanleiding. Het verzoek van de moeder zal daarom worden afgewezen.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijs af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op
21 december 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.