ECLI:NL:GHAMS:2021:4202

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
200.289.658/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot opheffing van bewind en ontslag van de bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind dat op zijn goederen is ingesteld. Het bewind was ingesteld vanwege problematische schulden en de lichamelijke/ geestelijke toestand van [partner van verzoeker]. De kantonrechter had eerder, op 3 december 2020, het verzoek van [verzoeker] om het bewind op te heffen afgewezen. In hoger beroep heeft [verzoeker] aangevoerd dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat, omdat hij en zijn partner in staat zijn om hun schulden zelf te beheren en een pakketservice hebben opgezet om hun inkomsten te verhogen.

De bewindvoerder heeft echter betoogd dat het bewind nog steeds noodzakelijk is, gezien de hoge schuldenlast van meer dan € 40.000,- en het gebrek aan inzicht van [verzoeker] en [partner van verzoeker] in hun financiële situatie. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2021. Na beoordeling van de stukken en het verhandelde ter zitting, concludeerde het hof dat de noodzaak van het bewind nog altijd bestaat en dat de voortzetting daarvan zinvol is. Het hof heeft het verzoek tot opheffing van het bewind en het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder afgewezen, en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.289.658/01
zaaknummer rechtbank: 8614478 EB VERZ 20-9356
beschikking van de meervoudige kamer van 21 december 2021 inzake
[verzoeker] ,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. G.J. Mulder te Amsterdam.
Verder zijn als belanghebbenden in deze zaak aangemerkt:
- zijn partner [partner van verzoeker] (hierna te noemen: [partner van verzoeker] );
- Zorg & Wonen B.V. (hierna te noemen: de bewindvoerder);
- [zoon A] , zoon van [verzoeker] ;
- [zoon B] , zoon van [verzoeker] , (hierna te noemen: [zoon B] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van
3 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[verzoeker] is op 3 maart 2021 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking van de kantonrechter van 3 december 2021 met voormeld zaaknummer.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de bewindvoerder van 5 mei 2021 met bijlagen, ingekomen bij het hof op 7 mei 2021;
- een brief van de zijde van [verzoeker] (en [partner van verzoeker] ) d.d. 9 september, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 10 september 2021.
2.3
De mondelinge behandeling heeft, gelijktijdig met de zaak met zaaknummer: 200.289.635/01, op 20 september 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [verzoeker] , bijgestaan door mr. G.J. Mulder;
- namens de bewindvoerder, de heer [X] en mw. [Y] .
De advocaat van verzoekers en de bewindvoerder hebben ter zitting (pleit)aantekeningen overgelegd.
[partner van verzoeker] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon op de zitting verschenen.
De hiervoor genoemde kinderen van [verzoeker] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen, waarvan [zoon B] met bericht van verhindering.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bewindvoerder een aantal bijlagen (I tot en met V) overgelegd.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1959 te [geboorteplaats] . [partner van verzoeker] is geboren [in] 1971 te [geboorteplaats] .
3.2
Bij beschikking van 11 juni 2019 heeft de kantonrechter over de goederen die [verzoeker] en [partner van verzoeker] toebehoren of zullen toebehoren (afzonderlijk) bewind ingesteld als gevolg van het hebben van problematische schulden, respectievelijk wegens haar lichamelijke / geestelijke toestand.
3.3
Bij beschikking van 13 februari 2020 is de bewindvoerder benoemd tot (opvolgend) bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] om het bewind op te heffen, afgewezen.
4.2
[verzoeker] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de huidige bewindvoerder te ontslaan en het bewind (alsnog) op te heffen.
4.3
De bewindvoerder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
5.2
Ter beoordeling in hoger beroep is allereerst de vraag of het bewind behoort te worden opgeheven. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat dit het geval is en voert ter onderbouwing hiervan, kort samengevat, het volgende aan. Het bewind is destijds onder andere ingesteld vanwege een huurachterstand die was ontstaan door een conflict met de toenmalig verhuurder van de woning van [verzoeker] en [partner van verzoeker] . Deze situatie is inmiddels niet meer aan de orde. Van problematische schulden is op dit moment ook geen sprake; [verzoeker] en [partner van verzoeker] zijn zelf in staat om de huidige schuldenlast aan te pakken en op te lossen. Daarbij komt dat de kantonrechter is uitgegaan van een te hoog bedrag aan schulden, gebaseerd op een gedateerd overzicht van de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft dus zelf geen goed inzicht in de vermogenspositie van [verzoeker] en [partner van verzoeker] . Voorts hebben [verzoeker] en [partner van verzoeker] inmiddels meer inkomsten, vanwege een pakketservice aan huis die zij recent hebben opgezet. Dit biedt hun ook de mogelijkheid om de schulden die er nog zijn zelf af te betalen. De pakketservice is belangrijk voor [verzoeker] en [partner van verzoeker] en zij willen hun onderneming graag behouden. Een mogelijk WSNP-traject, zoals de bewindvoerder heeft voorgesteld, gaat hiermee waarschijnlijk niet samen, zodat [verzoeker] en [partner van verzoeker] die weg niet willen inslaan. De bestreden beschikking moet dan ook worden vernietigd en het bewind moet alsnog worden opgeheven, aldus [verzoeker] .
De bewindvoerder daarentegen meent, kort gezegd, dat het bewind nog altijd noodzakelijk en zinvol is, zodat het verzoek in hoger beroep moet worden afgewezen en de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
Het hof zal hierna, waar nodig, op de standpunten van de betrokkenen ingaan.
5.3
Het hof is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van oordeel dat de noodzaak van het bewind nog altijd bestaat en voortzetting daarvan ook zinvol is te achten. Uit de stukken en de toelichting daarop van de bewindvoerder volgt dat [verzoeker] en [partner van verzoeker] nog altijd een hoge schuldenlast hebben van meer dan € 40.000,-. Een van de redenen van de onderbewindstelling, namelijk het hebben van problematische schulden, is dan ook niet gewijzigd. Dat de woonsituatie van [verzoeker] en [partner van verzoeker] inmiddels stabiel is en dat er geen sprake meer is van een huurachterstand, maakt dit oordeel niet anders. [verzoeker] en [partner van verzoeker] stellen zich op het standpunt dat zij zelf voldoende inzicht hebben in hun financiën en schulden en dat zij een en ander daarom zelf kunnen regelen. Uit het schuldenoverzicht van 19 september 2021, dat de bewindvoerder ter zitting heeft overgelegd, volgt echter een ander, zorgelijk beeld. Ook de stelling van [verzoeker] en [partner van verzoeker] dat inmiddels sprake is van een positieve ontwikkeling, omdat zij enige tijd geleden een pakket- en bezorgservice hebben opgezet en met het inkomen dat zij daarmee verdienen in staat zijn de huidige schulden af te betalen, volgt het hof niet. Uit de stukken en de toelichting daarop van de bewindvoerder blijkt dat [verzoeker] en [partner van verzoeker] mede in het kader van hun bedrijf juist nieuwe schulden maken. Bij [verzoeker] en [partner van verzoeker] , en in ieder geval bij [verzoeker] , zo blijkt ook uit wat hij ter zitting naar voren heeft gebracht, lijkt daarbij onvoldoende inzicht te bestaan in de gevolgen van het verrichten van allerlei transacties. Ook dit maakt dat de bescherming die de onderbewindstelling [verzoeker] en [partner van verzoeker] biedt nog altijd noodzakelijk is. Ook de omstandigheid dat [verzoeker] en [partner van verzoeker] zich verzetten tegen de mogelijkheid van een wettelijk schuldsaneringstraject, om op die manier van de schuldenlast af te komen, draagt bij aan het oordeel van het hof dat [verzoeker] en [partner van verzoeker] onvoldoende besef hebben van hun financiële situatie. Het verzoek tot opheffing van het bewind zal dan ook worden afgewezen.
5.4
Het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder zal ook worden afgewezen, omdat dit verzoek niet afzonderlijk nader is onderbouwd. Daarbij komt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep bovendien niet is gebleken dat zich gewichtige redenen voordoen om de bewindvoerder te ontslaan, zoals de wet vereist. [verzoeker] en [partner van verzoeker] hebben onvoldoende aangevoerd voor de conclusie dat de bewindvoerder in de uitoefening van zijn taken ten behoeve van verzoekers is tekort geschoten. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
5.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 december 2020;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. A.V.T. de Bie en
mr. L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en is op
21 december 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.