ECLI:NL:GHAMS:2021:4194

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
200.273.606/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen de ouders van een minderjarige. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking aangevraagd waarbij de ouders gezamenlijk met het gezag over hun kind belast zouden worden. Het hof handhaafde echter zijn tussenbeschikking van 1 december 2020, waarin het de Raad voor de Kinderbescherming had verzocht onderzoek te verrichten naar de situatie van de minderjarige en de omgangsregeling. De Raad concludeerde dat de man, verweerder in hoger beroep, op dat moment niet in staat was om een stabiele opvoedingsomgeving te bieden, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2021 werd duidelijk dat de communicatie tussen de ouders verbeterd was en dat er enige vooruitgang was geboekt in de omgang tussen de man en de minderjarige. De vrouw gaf aan dat de man sinds het raadsonderzoek weer contact had met de minderjarige en dat dit contact goed verliep. Het hof constateerde dat de ouders erin geslaagd waren om het belang van de minderjarige voorop te stellen en afspraken te maken over het opbouwen van contact. Het hof besloot dat het in het belang van de minderjarige was dat de vrouw het gezag bleef uitoefenen, maar dat de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige kon worden uitgebreid.

De uiteindelijke beslissing van het hof was om het verzoek van de man om gezamenlijk gezag af te wijzen en een omgangsregeling vast te stellen waarbij de man de minderjarige wekelijks zou zien. Het hof benadrukte dat verdere uitbreiding van de omgangsregeling afhankelijk was van de voortgang in de communicatie tussen de ouders en de ondersteuning van het Ouder- en Kind Team (OKT). De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier werd gelast om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.273.606/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/658773/FA RK 18-7949 (JE/MH)
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 december 2021 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. du Bois te Amsterdam,
en
[de man] ,
feitelijk verblijvende te [verblijfplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.I. Vervest te Heemskerk (onttrokken).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Het hof handhaaft zijn tussenbeschikking van 1 december 2020.
Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht onderzoek te verrichten naar de vraag of zich in het onderhavige geval feiten en/of omstandigheden voordoen die een uitzondering op de hoofdregel, te weten gezamenlijk gezag, rechtvaardigen. Het hof heeft de raad daarnaast verzocht te onderzoeken op welke wijze in het belang van [minderjarige] vorm gegeven dient te worden aan de omgang tussen hem en de man, en met welke mogelijkheden en belemmeringen van zowel de ouders als [minderjarige] daarbij rekening moet worden gehouden.
Het hof heeft voorts, op verzoek van de vrouw (in de zaak met zaaknummer 200.273.606/02), de werking van de bestreden beschikking geschorst voor zover daarbij is bepaald dat de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] worden belast, totdat het hof in de hoofdzaak een eindbeslissing heeft gegeven. Het schorsingsverzoek van de vrouw is afgewezen voor zover het de bij de bestreden beschikking bepaalde omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] betreft.
1.2
Ter griffie van dit hof is op 30 juli 2021 ingekomen een rapport van de raad van 28 juli 2021.
1.3
De mondelinge behandeling is op 3 november 2021 voortgezet.
Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.

2.Verdere motivering van de beslissing

2.1
Uit het onder 1.2 vermelde raadsrapport blijkt onder andere dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt, met dien verstande dat hij een taalontwikkelingsstoornis heeft. De raad vindt het zorgelijk dat de man geen eigen woning heeft (en evenmin in de BRP staat ingeschreven) en dat hij geen baan heeft. Onduidelijk is of hij [minderjarige] op een passende plek zou kunnen ontvangen alsook of hij voldoende opvoedvaardigheden heeft. Doordat de man niet wilde meewerken aan videobellen en hulpverlening heeft er anderhalf jaar geen contact plaatsgehad (de man had [minderjarige] in februari 2020 voor het laatst fysiek gezien), hetgeen consequenties kan hebben voor hun hechtingsrelatie. Vlak voordat het raadsonderzoek van start ging, heeft de man een kaart voor [minderjarige] in de bus gedaan en daarmee een eerste poging gedaan om het contact te herstellen. De raad noemt dit een positieve ontwikkeling, evenals de bereidheid van de man om alsnog mee te werken.
De raad ziet voldoende mogelijkheden voor contact tussen de man en [minderjarige] . Dat contact dient geleidelijk te worden opgebouwd en daarbij is hulp nodig van het Omgangshuis en het Ouder- en Kind Team (OKT). Het doel is een structurele omgangsregeling van een weekend per twee weken (van vrijdag uit school tot maandag naar school), maar dat doel dient op geleide van het Omgangshuis te worden nagestreefd. Daarbij gelden de voorwaarden dat de man beschikt over een stabiele, veilige opvoedingsomgeving en dat hij heeft laten zien dat hij voldoende pedagogische vaardigheden heeft. De raad adviseert een minimale omgangsregeling te bepalen waarbij [minderjarige] iedere woensdag contact met de man heeft en waarbij op geleide van de bevindingen van de hulpverlening wordt gekeken of kan worden toegewerkt naar een weekendregeling.
Op dit moment is het volgens de raad niet in het belang van [minderjarige] dat de man naast de vrouw met het gezag over hem wordt belast. De ouders hadden tot voor kort geen enkele vorm van communicatie en bevinden zich niet op één lijn wat betreft elkaars verwachtingen van de omgang en de inzet van hulpverlening. Hierdoor blijft het volgens de raad een wankele balans, omdat het de inschatting is dat het ouders zonder hulpverlening niet zal lukken om op een constructieve manier met elkaar te communiceren. Als er sprake is van een structurele omgangsregeling en verbetering van de communicatie tussen partijen, kan de situatie opnieuw worden bekeken.
2.2
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de man sinds het raadsonderzoek een aantal keren via beeld heeft gebeld met [minderjarige] . Toen dat goed ging, heeft [minderjarige] de man weer fysiek gezien en ook dat contact verliep goed. Sindsdien ziet de man [minderjarige] iedere woensdagmiddag gedurende een of twee uur in het bijzijn van de vrouw. De vrouw en de man spreken bij de vrouw thuis af of in het park vlakbij het huis van de vrouw. [minderjarige] vindt het leuk om zijn vader te zien en tussen partijen zijn minder spanningen.
Partijen hebben voorts een gesprek gehad bij het OKT. Indien zij een zorgvraag hebben, kunnen zij bij het OKT terecht. Het heeft de voorkeur van de vrouw dat het OKT, of een andere onafhankelijke derde, haar en de man helpt met het maken van afspraken over de verdere opbouw van de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de man, waarbij ook wordt gekeken naar het gedrag van [minderjarige] . Indien de uitbreiding op die manier plaatsvindt, zou dat de vrouw meer vertrouwen en rust geven.
De vrouw begrijpt de wens van de man om [minderjarige] op den duur ook bij hem thuis te hebben, inclusief overnachting. De vrouw kan daarmee instemmen indien [minderjarige] in een veilige omgeving is. Dat de man nu bij zijn moeder woont, geeft de vrouw op dat punt meer vertrouwen dan als de man bij vrienden zou wonen. Wat de vrouw betreft, is de eerste stap om de omgang naar tweemaal per week uit te breiden.
2.3
De man heeft bevestigd dat hij [minderjarige] sinds ongeveer zes weken iedere woensdagmiddag ziet. Dat gaat boven verwachting goed en de man is heel blij met het hernieuwde contact. Hij heeft geen zorgvraag aan het OKT en hij denkt dat partijen in staat zijn onderling afspraken te maken over de omgang.
De man woont bij zijn moeder bij wie hij een eigen kamer heeft. Hij zou graag toewerken naar een omgangsregeling van een weekend per twee weken inclusief overnachting. Zijn moeder kijkt ook uit naar contact met [minderjarige] .
Net als de vrouw is de man van mening dat de huidige omgang kan worden uitgebreid naar tweemaal per week. Ook kan de duur van de omgang worden uitgebreid naar meer uren. Wellicht is [minderjarige] er daarna aan toe om eens in de vier weken bij de man te overnachten. Uiteindelijk zou de man [minderjarige] graag twee à drie keer per week op vaste momenten zien.
2.4
In reactie op hetgeen partijen naar voren hebben gebracht over de omgang heeft de raad ter zitting in hoger beroep geconstateerd dat tussenkomst van het Omgangshuis wellicht niet meer nodig is nu de ouders er zelf uit lijken te komen met elkaar, al is het een prille ontwikkeling. Het OKT zou partijen verder kunnen helpen, al mag de vrouw ook vertrouwen op haar eigen oordeel van wat [minderjarige] aankan, aldus de raad.
2.5
Het hof constateert dat partijen, tussen wie de communicatie ernstig verstoord was, erin zijn geslaagd het belang van [minderjarige] voorop te stellen en in lijn daarmee afspraken te maken over het opbouwen van het contact tussen de man en [minderjarige] . Het is te prijzen dat zij het tempo van [minderjarige] aanhouden en dat zij contact hebben gelegd via beeldbellen en vervolgens korte, frequente afspraken hebben gemaakt om [minderjarige] weer te laten wennen aan de man. Over de uitbreiding van de omgang lijken partijen ook op één lijn te zitten, met dien verstande dat het de voorkeur van de vrouw heeft indien zij hulp krijgen van het OKT. De man acht die hulp niet nodig en gezien de afspraken die partijen reeds hebben gemaakt, zijn zij mogelijk in staat om zelf verdere afspraken te maken. Het Omgangshuis is inmiddels niet meer noodzakelijk. Wel is het van belang dat ouders zich laten begeleiden door het OKT, omdat de verbeterde communicatie nog in ontwikkeling is. De ouders zouden als zorgvraag kunnen neerleggen bij het OKT, hulp bij het maken van afspraken over de opbouw van de omgangsregeling. Indien beide ouders zich positief en constructief blijven opstellen, zal die hulp beperkt kunnen blijven, maar het hof is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is, die zijn vader relatief langdurig heeft moeten missen, dat het OKT partijen ondersteunt met advies over het contact tussen [minderjarige] en de man. Het hof heeft er vertrouwen in, gezien de houding van partijen en de resultaten die zij zelf al hebben bereikt in het belang van hun kind, dat zij met behulp van het OKT de huidige omgangsregeling kunnen uitbreiden naar een regeling van (ten minste) een weekend per twee weken, waarbij de eerste stap zal zijn dat de man [minderjarige] twee keer per week zal zien.
Het hof zal de huidige omgangsregeling vaststellen in de hierna volgende beslissing, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de uitbreiding daarvan.
2.6
Wat betreft het gezag heeft de vrouw haar hoger beroep gehandhaafd; als de opbouw van de omgang goed verloopt, kan in de toekomst opnieuw worden bekeken of gezamenlijk gezag mogelijk is, maar gezien het verleden wil de vrouw, in ieder geval voorlopig, het eenhoofdig gezag blijven houden.
2.7
De man heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat hij samen met de vrouw met het gezag over [minderjarige] wil worden belast, maar dat zijn prioriteit ligt bij het uitbreiden van de omgang.
2.8
Het hof is met de raad eens dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is om partijen gezamenlijk met het gezag over hem te belasten. Hoewel de verstandhouding van partijen is verbeterd en zij hebben getoond dat zij afspraken over de omgang met [minderjarige] kunnen maken, is deze positieve ontwikkeling nog van korte duur. De vader is lange tijd niet betrokken geweest bij [minderjarige] . Voor [minderjarige] is het van belang dat de noodzakelijke opvoedingsbeslissingen met kennis over zijn behoeften, voortvarend genomen kunnen worden. Het uitbreiden van omgangscontacten dient prioriteit te krijgen en dit dient niet belast te worden met een mogelijke strijd en spanning over andere gezagsbeslissingen. Indien partijen erin slagen hun communicatie verder te verbeteren en tot een structurele omgangsregeling te komen, zal sprake zijn van een meer solide basis om de man naast de vrouw te belasten met het gezag over [minderjarige] . Op dit moment acht het hof het echter in het belang van [minderjarige] nog noodzakelijk dat alleen de vrouw het gezag over hem uitoefent. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve in zoverre vernietigen en het inleidend verzoek van de man afwijzen.
2.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] zijn belast en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de man om te bepalen dat de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] worden belast af;
vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de daarin onder 5.2 bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedtaken en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast waarbij zij elkaar wekelijks zien gedurende twee uur bij de vrouw thuis dan wel op een buitenlocatie in aanwezigheid van de vrouw, met inachtneming van hetgeen onder 2.5 is overwogen ten aanzien van de uitbreiding van deze regeling, met behulp van het OKT;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 21 december 2021 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.