ECLI:NL:GHAMS:2021:4172

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
200.289.074/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 224 Rv tot zekerheidstelling voor proceskosten in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 december 2021 uitspraak gedaan in een incident dat was ingesteld door de geïntimeerden, die zekerheidstelling voor proceskosten vorderden. De appellant, die stelt dat hij weer in Polen woont, heeft geen zekerheid hoeven stellen op basis van artikel 224 lid 2 aanhef en onder a Rv in combinatie met artikel 14 van het Verdrag inzake de toegang tot de rechter in internationale gevallen. De geïntimeerden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de stelling van de appellant dat hij in Polen woont, waardoor het hof van de juistheid van deze stelling uitgaat. De incidentele vordering tot zekerheidstelling is afgewezen, en de geïntimeerden worden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. De hoofdzaak is verwezen naar de rol van 8 februari 2022 voor het nemen van een memorie van antwoord in incidenteel appel door de appellant.

Uitspraak

arrest
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.289.074/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/668382 / HA ZA 19-689
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 december 2021
inzake

1.[appellant sub 1] ,

wonend te [woonplaats] (Polen),
verweerder in het incident,
2.
[appellant sub 2],
wonend te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk),
3.
[A] B.V. (voorheen [B] B.V.),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten in principaal appel,
geïntimeerden in incidenteel appel,
advocaat: mr. M. Ellens te Amsterdam,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats] (België),
2.
[C] B.V. (voorheen [C] V.O.F.),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[geïntimeerde sub 3],
wonend te [woonplaats] ,
4.
[geïntimeerde sub 4],
wonend te [woonplaats] ,
appellanten in incidenteel appel,
geïntimeerden in principaal appel,
eisers in het incident,
advocaat: mr. C.S. d’Hulst te Rotterdam.
Partijen worden hierna wederom [appellanten] (afzonderlijk: [appellant sub 1] , [appellant sub 2] en [A] ) en [geïntimeerden] (afzonderlijk: [geïntimeerde sub 1] , [C] , [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] ) genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft op 23 november 2021 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar dat arrest verwezen. Bij dat arrest heeft het hof de zaak naar de rol van 7 december 2021 verwezen voor het nemen van een akte door [geïntimeerden] met het doel als onder 2.4 van het arrest omschreven en bepaald dat [appellant sub 1] daarop in beginsel niet zal mogen reageren.
Op de rol van 7 december 2021 hebben [geïntimeerden] . geen akte genomen en is verval verleend van het nemen van deze akte.
Ten slotte is weer arrest in het incident bepaald.

2.Beoordeling

in het incident
2.1.
Het hof heeft in genoemd tussenarrest (rov. 2.4) overwogen dat [appellant sub 1] , indien zijn stelling dat hij thans (weer) woonachtig is in Polen juist is, op grond van het bepaalde in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a Rv jo. artikel 14 van het Verdrag inzake de toegang tot de rechter in internationale gevallen (hierna: het Verdrag) geen zekerheid hoeft te stellen, omdat Nederland en Polen partij zijn bij het Verdrag. Aangezien [geïntimeerden] zich nog niet hadden kunnen uitlaten over de stelling van [appellant sub 1] dat hij thans in Polen woonachtig is en/of over de ter staving van die stelling door hem overgelegde stukken, heeft het hof hen daartoe in de gelegenheid gesteld. [geïntimeerden] hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
2.2.
Nu [geïntimeerden] de stelling van [appellant sub 1] dat hij thans (weer) in Polen woonachtig is niet hebben betwist, zal het hof van de juistheid van die stelling uitgaan. Dit betekent dat [appellant sub 1] op grond van het bepaalde in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a Rv jo. artikel 14 van het Verdrag geen zekerheid hoeft te stellen. De incidentele vordering tot zekerheidstelling van [geïntimeerden] zal dan ook worden afgewezen. Hetgeen partijen in dit verband verder nog hebben aangevoerd kan daarom onbesproken blijven.
2.3.
[geïntimeerden] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de hoofdzaak worden veroordeeld in de kosten van dit incident. Het betoog van [geïntimeerden] dat [appellant sub 1] zelf aanleiding heeft gegeven tot de incidentele vordering omdat hij zich onvindbaar heeft gehouden voor de Spaanse autoriteiten, leidt, wat daarvan verder ook zij, niet tot een ander oordeel.
in de hoofdzaak
2.4.
De hoofdzaak zal naar de hierna te noemen rol worden verwezen voor memorie van antwoord in incidenteel appel.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 8 februari 2022 voor het nemen van memorie van antwoord in incidenteel appel door [appellant sub 1] c.s.;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D. Kingma en L. Alwin en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 december 2021.