2.8.De zogenoemde “meegeefbrief bij aangifte” voor het jaar 2016 vermeldt, voor zover van belang:
“Deze aangifte is ingevuld op basis van de door u verstrekte gegevens. De aangifte wordt op dezelfde manier beoordeeld en behandeld als aangiften die zonder invulhulp van de Belastingdienst zijn ingediend.
U kunt geen rechten ontlenen aan de invulhulp.”
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep nog van belang geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“
Verzoek om ambtshalve vermindering
12. Niet bestreden is dat de aanslag en de belastingrente overeenkomstig de wettelijke bepalingen zijn vastgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat de bij het invullen van de aangifte gemaakte fout (aangeven van de uitkering als inkomen uit tegenwoordige arbeid in plaats van inkomen uit vroegere arbeid) niet aan hem te wijten is, omdat de aangifte is ingevuld door een medewerker van de belastingdienst. Voor zover deze beroepsgrond moet worden opgevat als een beroep op het vertrouwensbeginsel, in die zin dat eiser er op mocht vertrouwen dat de aangifte zou worden gevolgd bij aanslagoplegging, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft gesteld dat als een belastingplichtige gebruik maakt van hulp-bij-aangifte, hij een zogenoemde “meegeefbrief bij aangifte” ontvangt. Hierin staat dat de aangifte op dezelfde wijze wordt beoordeeld en behandeld als aangiften die zonder invulhulp van de belastingdienst zijn ingevuld en dat geen rechten kunnen worden ontleend aan de invulhulp. Ter zitting heeft eiser desgevraagd bevestigd dat hij de meegeefbrief na het invullen van de aangifte heeft ontvangen. Gelet hierop is eiser voldoende geïnformeerd over het feit dat de aangifte (mogelijk) nog inhoudelijk zou worden beoordeeld en heeft hij aan de hulp-bij-aangifte niet het vertrouwen mogen ontlenen dat de definitieve aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte zou vertrouwen opgelegd. Overigens geldt ook nog dat, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag ib/pvv is opgelegd naar een terug te ontvangen bedrag van € 35 en hem voor het jaar 2015 een nihilaanslag is opgelegd, terwijl de van belang zijnde omstandigheden voor de vertrouwen van ib/pvv voor die jaren vergelijkbaar waren met 2016. Gelet hierop moet het voor eiser naar het oordeel van de rechtbank kenbaar zijn geweest dat een teruggaaf ib/pvv over 2016 van € 1.758 niet juist kon zijn. Ook de kenbaarheid van de fout staat naar het oordeel van de rechtbank in de weg aan toepassing van het vertrouwensbeginsel (en het zorgvuldigheidsbeginsel als bedoeld onder 13). Dit is niet anders indien eiser zoals hij stelt niet goed wist hoe de aangifte moest worden ingevuld en daarom juist hulp had gezocht bij de indiening daarvan.
13. Dat de belastingrente in dit geval in overeenstemming met de wet is berekend, staat niet ter discussie. Onder omstandigheden kan het zorgvuldigheidsbeginsel echter in afwijking van de wet meebrengen dat geen belastingrente in rekening mag worden gebracht, dan wel dat de berekening van deze rente moet worden beperkt (vgl. o.m. HR 24 september 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BM1206). In de door eiser aangevoerde omstandigheden ziet de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding de heffing van belastingrente teniet te doen of te beperken. De rechtbank wijst er daarbij nog op dat eiser, naar verweerder ter zitting onbetwist heeft aangevoerd, door verrekening van de (later teruggedraaide) voorlopige teruggaaf met nog openstaande te betalen belastingaanslagen van eiser, ook te betalen belastingrente heeft bespaard. 14. Voor zover eiser een beroep doet op betalingsonmacht, kan dat niet tot een ander oordeel leiden. Als belanghebbende de aanslag en de belastingrente niet of alleen met grote moeite kan betalen, dient hij zich voor een betalingsregeling of desnoods voor kwijtschelding te wenden tot de ontvanger.
15. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat beide beroepen ongegrond zijn.
16. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.”