ECLI:NL:GHAMS:2021:3984

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
200.290.638/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder met betrekking tot marginaal toetsing en strafmaatverweer

In deze zaak gaat het om een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder die bij de tenuitvoerlegging van een vonnis blindelings vertrouwde op de informatie van zijn opdrachtgever, zonder deze marginaal te toetsen. Klager, die door de gerechtsdeurwaarder was beslagen, heeft verweer gevoerd tegen de gelegde derdenbeslagen. De gerechtsdeurwaarder heeft klager gewezen op de mogelijkheid om een executiegeschil te starten in plaats van de titel te onderwerpen aan een marginale toetsing. De kamer voor gerechtsdeurwaarders heeft de klacht gegrond verklaard en een schorsing van twee weken opgelegd aan de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft in hoger beroep enkel de opgelegde maatregel betwist.

Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder inderdaad niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen om de aan hem verstrekte titel te toetsen. Echter, het hof oordeelt dat de ernst van de normschending niet zodanig is dat een schorsing gerechtvaardigd is. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat hij een fout heeft gemaakt en heeft zijn interne werkwijze aangepast om herhaling te voorkomen. Het hof legt daarom een lichtere maatregel van berisping op in plaats van de schorsing die door de kamer was opgelegd. De beslissing van de kamer wordt vernietigd waar het betreft de opgelegde maatregel, maar de overige beslissingen blijven in stand.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.290.638/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/675960 DW RK 19/630
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 28 december 2021
inzake
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Veenendaal,
tegen
[klager] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
Partijen worden hierna de gerechtsdeurwaarder en klager genoemd.

1.De zaak in het kort

De gerechtsdeurwaarder heeft bij de tenuitvoerlegging van een vonnis blindelings vertrouwd op de informatie van zijn opdrachtgever en niet marginaal getoetst of de hem verstrekte titel grond gaf voor de door hem getroffen executiemaatregelen. Nadat klager gemotiveerd verweer had gevoerd tegen de gelegde derdenbeslagen, heeft de gerechtsdeurwaarder klager gewezen op de mogelijkheid een executiegeschil te beginnen in plaats van de titel alsnog te onderwerpen aan een marginale toetsing.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 22 februari 2021 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 26 januari 2021 (ECLI:NL:TGDKG:2021:7).
2.2.
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid een verweerschrift bij het hof in te dienen.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 oktober 2021. De gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. Klager is niet verschenen.

3.Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende:
3.1.
Op 7 januari 2016 zijn ten laste van klager beslagen gelegd door zijn ex-echtgenote (hierna: schuldeiseres). Klager heeft in een kort geding procedure gevraagd om de opheffing van die beslagen. Bij vonnis in kort geding van 1 april 2016 is schuldeiseres veroordeeld tot opheffing van de gelegde beslagen.
3.2.
In een andere procedure tussen schuldeiseres en vier gedaagden (waarvan klager er één was) is bij vonnis van 29 november 2017, onder meer, andermaal overwogen dat de ten laste van klager in privé gelegde beslagen van 7 januari 2016 onterecht zijn (geweest). In het dictum is gedaagde sub 1 (hierna: de BV) veroordeeld tot betaling van een geldsom en klager, als middellijk bestuurder van de BV, is veroordeeld ervoor zorg te dragen dat de BV zal voldoen aan de veroordeling.
3.3.
Op 30 november 2017 heeft de advocaat van schuldeiseres (hierna: de opdrachtgever) aan de gerechtsdeurwaarder opdracht gegeven om het vonnis van 29 november 2017 aan klager en de BV te betekenen.
3.4.
Bij exploot van 1 december 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis van 29 november 2017 aan de BV en aan klager betekend met het bevel daaraan uitvoering te geven.
3.5.
Naar aanleiding van het tegen het vonnis ingestelde hoger beroep heeft de opdrachtgever de gerechtsdeurwaarder verzocht de zaak aan te houden.
3.6.
Bij e-mail van 13 november 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder opdracht gekregen diverse executoriale beslagen te leggen ten laste van de BV en van klager.
3.7.
Bij exploot van 18 november 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder een “hernieuwd bevel tot betaling” gedaan aan klager. Bij afzonderlijke exploten heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal beslag gelegd op een onroerende zaak van klager en ten laste van zowel klager als de BV executoriaal derdenbeslag gelegd onder een drietal banken en de holding. De processen-verbaal van beslaglegging zijn bij exploten van 19 november 2019 aan klager betekend.
3.8.
Bij brief van 18 november 2019 heeft (de gemachtigde van) klager de gerechtsdeurwaarder gewezen op de onrechtmatigheid van de ten laste van klager gelegde beslagen en hem gesommeerd die beslagen op te heffen.
3.9.
Bij e-mail van 19 november 2019 heeft een medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor klager medegedeeld dat de opdrachtgever nadrukkelijk had verzocht de gelegde beslagen niet op te heffen en klager gewezen op de mogelijkheid een executiegeschil te starten.
3.10.
Bij e-mail van 19 november 2019 heeft (de gemachtigde van) klager gereageerd op de reactie van de gerechtsdeurwaarder.
3.11.
Bij brieven van 20 november 2019 zijn de ten laste van klager gelegde beslagen opgeheven.

4.Standpunt van klager

Klager beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarder:
a. a) exploten heeft opgemaakt of heeft doen opmaken en uitgebracht met een inhoud die in strijd is met de werkelijkheid, hetgeen de gerechtsdeurwaarder wist of behoorde te weten;
b) exploten heeft opgemaakt of heeft doen opmaken en betekend met een valselijke inhoud, meer specifiek met de onjuiste en valselijke opgave dat klager veroordeeld zou zijn tot betaling van een bedrag in geld, hetgeen de gerechtsdeurwaarder gedaan heeft met het oogmerk om het als onvervalst te gebruiken ten faveure van zijn opdrachtgever en met het oog op een van de meest verregaande (ambt)handeling van de gerechtsdeurwaarder; het executoriaal beslag.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte blindelings heeft vertrouwd op de informatie van zijn opdrachtgever en daarbij zijn eigen verantwoordelijkheid de opdracht (marginaal) te toetsen terzijde heeft geschoven, zelfs nadat klager gemotiveerd bezwaar had gemaakt tegen het gelegde beslag. De kamer heeft de klacht daarom gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van een schorsing voor de duur van twee weken opgelegd en hem veroordeeld in de kosten.
5.2.
In zijn beroepschrift heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat hij zich met het oordeel van de kamer kan verenigen en in hoger beroep uitsluitend opkomt tegen de opgelegde maatregel.
5.3.
Het hof behandelt in hoger beroep de klacht wederom in volle omvang. In het navolgende zal echter alleen de door de kamer opgelegde maatregel worden besproken. Het hof ziet geen aanleiding ten aanzien van de gegrondheid van de klacht anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan.
Maatregel
5.4.
Volgens de gerechtsdeurwaarder onderstreept de jurisprudentie van de kamer en het hof dat de maatregel van schorsing alleen opgelegd dient te worden als het gaat om zeer ernstige of structurele misstanden. Dat in een individueel dossier een (ernstige) fout is gemaakt is daarvoor niet voldoende. Daarnaast zijn er in dit geval verzachtende omstandigheden die pleiten voor een mildere beoordeling dan die van de kamer. Zo betrof het een heldere en ogenschijnlijk gebruikelijke executieopdracht die afkomstig was van een (senior) advocaat met een goede reputatie. De gerechtsdeurwaarder erkent dat hij op 18 november 2019 ten onrechte beslagen heeft gelegd ten laste van klager en dat hij (althans zijn medewerker) op 19 november 2019 ten onrechte heeft geweigerd die beslagen op te heffen. De gerechtsdeurwaarder was die dag niet op kantoor aanwezig en heeft de beslagen de volgende dag – na overleg met zijn opdrachtgever – alsnog opgeheven. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder de interne werkwijze op zijn kantoor inmiddels aangepast om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen. Indien de legitimiteit van een executiemiddel wordt betwist, zal dat voortaan altijd aan één van de gerechtsdeurwaarders worden voorgelegd. Het is medewerkers niet meer toegestaan de beslissing daarover zelf te nemen of dat (uitsluitend) aan de opdrachtgever over te laten.
5.5.
Vast staat dat de gerechtsdeurwaarder geen invulling heeft gegeven aan zijn verantwoordelijkheid om marginaal te toetsen of de aan hem verstrekte titel grond geeft voor de gepleegde executiemaatregelen door op 18 november 2019 “hernieuwd” bevel tot betaling te doen aan klager en ten laste van hem beslagen te leggen. Toen klager op 19 november 2019 gemotiveerd bezwaar maakte tegen de gelegde beslagen is de titel evenmin onderworpen aan een marginale toetsing. Dat de gerechtsdeurwaarder die dag zelf niet op kantoor aanwezig was, ontslaat hem niet van zijn tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor het handelen van kantoormedewerkers. De organisatiestructuur van het gerechtsdeurwaarderskantoor moet zo zijn ingericht dat dit soort kwesties op juiste wijze worden afgehandeld.
5.6.
De ernst van de geconstateerde normschending is echter niet zodanig dat het de door de kamer opgelegde maatregel van schorsing voor de duur van twee weken rechtvaardigt. Ten eerste ging het hier om een nogal uitzonderlijk dictum, waarin klager wel is veroordeeld, maar niet tot betaling. Ten tweede is de kwestie snel rechtgezet; de dag nadat klager aan de bel had getrokken heeft de gerechtsdeurwaarder de beslagen alsnog opgeheven. Verder heeft de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep ervan blijk gegeven de onjuistheid van het eigen handelen in te zien en heeft hij verklaard dat de interne werkwijze op zijn kantoor inmiddels is aangepast. Ten slotte is het hof niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarder eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Het hof acht daarom de maatregel van berisping, dus een lichtere maatregel dan de kamer heeft opgelegd, passend en geboden. Gezien het voorgaande zal het hof de beslissing van de kamer vernietigen waar het betreft de opgelegde maatregel.
Kostenveroordeling
5.7.
Het hoger beroep van de gerechtsdeurwaarder slaagt. Het leidt immers tot oplegging van een minder zware maatregel dan de kamer heeft opgelegd. Daarin ziet het hof aanleiding om de gerechtsdeurwaarder niet in de kosten van het hoger beroep te veroordelen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, waar het betreft de opgelegde maatregel
;
en, opnieuw beslissende:
- legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2021 door de rolraadsheer.