ECLI:NL:GHAMS:2021:3954

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
23-000610-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval met geweld in Heemskerk, waarbij slachtoffers gewond raakten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van een woningoverval die plaatsvond op 25 september 2018 in Heemskerk. Tijdens de overval, die in de nachtelijke uren plaatsvond, raakten twee bewoners gewond en werden er waardevolle goederen gestolen. De verdachte was samen met drie medeverdachten naar Nederland gekomen met de intentie om marihuana te stelen. Na het inbreken in de woning, werden de bewoners geconfronteerd met geweld en bedreigingen. De verdachte heeft de medeverdachten naar de woning gereden en was betrokken bij het laden van de gestolen goederen in de auto. Het hof oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, en dat de verdachte opzet had op zowel de diefstal als het geweld. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van 40 maanden op, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000610-19
datum uitspraak: 16 december 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-190719-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2021 en 2 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 september 2018 te Heemskerk, in elk geval in Nederland, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning (gelegen op of aan de [adres 2]), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, - onder meer -
- twee, althans een of meerdere telefoon(s) (merk: Samsung) en/of
- een computer (merk: LG) en/of
- een harddisk en/of
- een koffiedispenser (merk: Douwe Egberts) en/of
- een mobiele airco en/of
- 1 pak sokken en/of
- een slof sigaretten (merk: L&M) en/of
- een fotocamera (merk: Samsung) en/of
- een armband en/of
- drie, althans een of meerdere fles(sen) drank en/of
- een spelcomputer (merk: Playstation) met controllers en/of
- een (computer)spel (naam: Far Cry) en/of
- een tas (merk Boss) met inhoud,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [benadeelde 3] vast te pakken en/of op het bed te gooien en/of
- die [benadeelde 3] te slaan en/of te stompen in/tegen het gezicht en/of elders tegen het
lichaam en/of
- die [benadeelde 3] te trappen en/of te schoppen in/tegen het gezicht en/of elders tegen het
lichaam en/of
- een mes te tonen aan die [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 3] de woorden toe te voegen:
"Ik snij je keel door als je niet rustig bent," althans woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking en/of
- die [benadeelde 3] met een snoer proberen vast te binden en/of met een snoer de keel van
die [benadeelde 3] dicht te drukken/snoeren, althans die [benadeelde 3] proberen te wurgen
en/of
- die [benadeelde 4] een stok en/of een mes te tonen en/of met een stok een slaande
beweging te maken in de richting van die [benadeelde 4] en/of
- die [benadeelde 4] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] de woorden
toe te voegen: "Ik maak jullie dood," althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt.

Bewijsoverweging

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het medeplegen van de diefstal met geweld in een woning gedurende de voor nachtrust bestemde tijd bewezen zal verklaren.
Verweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair integrale vrijspraak bepleit en heeft daartoe – kort gezegd en zakelijk weergegeven– aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen, nu de rol van de verdachte niet zodanig was dat gesproken kan worden van een gezamenlijk uitvoering of dat anderszins sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de diefstal met geweld. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de verdachte partieel vrij te spreken van het geweld.
Feiten waar het hof van uitgaat
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is met zijn medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in een door de verdachte gehuurde auto vanuit Polen via Duitsland naar Nederland gereden. Op 25 september 2018 zijn zij midden in de nacht aangekomen bij een woning in Heemskerk. Samen hadden zij op voorhand het plan opgevat om naar Nederland te komen om in deze woning marihuana weg te nemen. De opbrengst zouden zij verdelen. Na aankomst bij de woning hebben zij aangebeld. Toen er niet open werd gedaan, is een afgesloten deur van de woning door [medeverdachte 3] open gewrikt met een bijl. In de woning lagen vier bewoners te slapen. Een van de bewoners, [benadeelde 3], hoorde gebonk en heeft zich richting de hal begeven. Daar aangekomen is hij geconfronteerd met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] die op hem afliepen en hem ogenblikkelijk mishandelden. [medeverdachte 3] zei dat als [benadeelde 3] niet rustig zou zijn, hij hem de keel zou doorsnijden. [medeverdachte 1] had handschoenen met harde knokkels aan. Ondertussen vroeg [medeverdachte 3] waar ‘het spul’ was. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben met zijn tweeën gevochten met [benadeelde 3]. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 3] geholpen door [benadeelde 3] vast te houden op de grond. Een andere bewoner, [benadeelde 4], werd wakker, liep naar het trapgat en zag twee mannen, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], onderaan de trap staan. [medeverdachte 3] had een stok in zijn handen en [medeverdachte 2] een mes. [medeverdachte 3] maakte een slaande beweging in de richting van [benadeelde 4]. [benadeelde 4] hoorde dat de twee mannen in de Poolse taal riepen dat zij hen dood gingen maken. [benadeelde 4] is voor de twee mannen gevlucht door naar een raam te rennen en daar, van ongeveer vier meter hoogte, uit te springen. Ondertussen waren de twee vrouwelijke bewoners naar boven gevlucht en verstopten zich in een kast. Terwijl zij in de kast zaten, hoorden zij hoe [benadeelde 3] werd mishandeld en hoorden zij eveneens dat een persoon door de kamer liep waar zij (de vrouwelijke bewoners) verstopt zaten.
In de woning werd door de mannen naar marihuana gezocht, maar dit werd niet aangetroffen. In plaats daarvan werden goederen uit de woning meegenomen. De (opbrengst van) de goederen zou verdeeld worden. Een deel van die goederen is door de verdachte, die aanvankelijk bij de auto was gebleven maar zich op enig moment ten tijde van de overval ook in de woning heeft bevonden, in de auto geladen. De verdachte heeft de drie mannen gewaarschuwd dat de buurman op komst was en de mannen zijn vertrokken uit de woning.
De auto met daarin de vier mannen is door de politie staande gehouden. In de auto zijn (onder andere) bivakmutsen, geprepareerde tie-wraps, handschoenen met harde knokkels, een mes en een bijl aangetroffen, alsmede de gestolen goederen. De auto werd bestuurd door de verdachte, achter hem zat [medeverdachte 1]. Op de bijrijdersstoel zat [medeverdachte 2] en achter hem zat [medeverdachte 3].
Beoordeling
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, is naar het oordeel van het hof sprake geweest van een voorafgaand gezamenlijk plan om de bewoners van de woning te Heemskerk in de nachtelijke uren te beroven van marihuana, waarbij iedereen zou meedelen in de buit.
Het staat voor het hof vast dat op voorhand duidelijk was dat geweld toegepast zou kunnen worden. Zo had [medeverdachte 1] handschoenen met harde knokkels aan en had [medeverdachte 2] een mes met een boksbeugel bij zich op het moment dat zij de woning binnendrongen. Ook de in de auto aangetroffen goederen, zoals de geprepareerde tie-wraps en bivakmutsen, geven er blijk van dat de verdachten zich hebben voorbereid op een gewelddadige confrontatie. Dat de in de auto aanwezige tie-wraps en bivakmutsen uiteindelijk niet zijn gebruikt bij de overval, maakt dat niet anders. In het plan om de bewoners van de woning die nacht te overvallen lag dan ook – bij gebreke van aanwijzingen van het tegendeel – besloten dat tegen (één of meer van) de bewoners enig geweld zou worden gebruikt, dan wel daarmee zou worden gedreigd, al dan niet met behulp van die voorwerpen, zoals het mes. Dit laatste heeft ook daadwerkelijk plaatsgevonden. Hoewel de verdachte zelf geen geweldshandelingen heeft verricht heeft hij de aanmerkelijke kans op het gebruik van dat geweld bewust aanvaard. Immers, terwijl hij wist van het hiervoor genoemde plan en de aanwezigheid van een wapen heeft hij de overige drie medeverdachten naar de woning gereden met een door hem gehuurde auto. Aanvankelijk is hij enige tijd bij de auto blijven wachten. Wat later heeft hij zich naar de woning begeven, alwaar zijn drie medeverdachten bezig waren met de uitvoering van de overval. Naar eigen zeggen hoorde de verdachte geschreeuw in de woning. In plaats van zich te distantiëren heeft hij gedurende de tijd dat de overval nog bezig was een aantal goederen die afkomstig waren van die overval in de auto gelegd. Vervolgens heeft hij, op het moment dat hij merkte dat iemand naar de woning kwam, zijn medeverdachten het sein gegeven dat ze moesten vertrekken, waarna de vier mannen zich al rennend naar de auto hebben begeven en de verdachte als bestuurder van de auto met gedoofde lichten is weggereden. Naar oordeel van het hof waren de rollen van de vier verdachten inwisselbaar. Dat de verdachte de bestuurder van de auto was, maakt dit niet anders, nu zijn rol daartoe niet beperkt is gebleven. Hij is ook opgetreden als degene die de weggenomen spullen van de medeverdachten heeft aangepakt en in de auto heeft gezet en als degene die kennelijk de omgeving in de gaten moest houden de anderen heeft gewaarschuwd op het moment dat een derde zich in de richting van de woning zou kunnen begeven.
Daarmee staat voor het hof vast dat de verdachte zowel de opzet had op de diefstal als op het gepleegde geweld. Het hof heeft bij dat oordeel eveneens betrokken het tijdstip waarop de verdachten naar de woning zijn toegegaan, er op geen enkel moment sprake is geweest van een normale en geweldloze conversatie tussen de verdachten en de bewoners, ogenblikkelijk na het binnendringen in de woning geweld werd gebruikt en er bovendien gedreigd werd met geweld ten aanzien van alle bewoners. Dat de dreiging groot was, blijkt reeds uit het feit dat een van de bewoners, [benadeelde 4], zo angstig was dat hij uit een raam is gesprongen.
Gelet op de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling – waarvan naar oordeel van het hof de rollen inwisselbaar waren – en de wezenlijke rol van de verdachte in de uitvoering en het laten slagen van het delict, is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten.
Vertaling verklaring [medeverdachte 2]
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat op de zitting van 6 april 2021 door [medeverdachte 2] te kennen is gegeven dat zijn verklaring bij de rechter-commissaris van 10 januari 2019 verkeerd is vertaald en de woorden ‘ophalen’ en ‘wegnemen’ in het Pools op gelijke wijze vertaald kunnen worden.
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de door de tolk gemaakte vertaling van de woorden van [medeverdachte 2], reeds nu de rechter-commissaris op specifieke punten expliciet heeft doorgevraagd en wel met name op het punt of de verdachte bedoelde dat de marihuana zou worden gekocht dan wel zou worden weggenomen, [medeverdachte 2] is, ook bij doorvragen, telkens bij zijn verklaring gebleven. Bovendien heeft hij ten overstaan van de rechtbank op 22 januari 2019 onder meer verklaard dat hij bij de verklaring blijft die hij als getuige heeft afgelegd bij de rechter-commissaris.
De tot vrijspraak strekkende verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 september 2018 te Heemskerk gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, gelegen aan de [adres 2], tezamen en in vereniging met anderen,
- twee telefoons, merk: Samsung en
- een computer, merk: LG en
- een harddisk en
- een koffiedispenser, merk: Douwe Egberts, en
- een mobiele airco en
- sokken en
- een slof sigaretten, merk: L&M en
- een fotocamera, merk: Samsung en
- een armband en
- drie flessen drank en
- een spelcomputer, merk: Playstation, met controllers en
- een computerspel, naam: Far Cry, en
- een tas, merk Boss, met inhoud,
toebehorend aan [slachtoffer] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4], heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 3] en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door:
- [benadeelde 3] vast te pakken en op het bed te gooien en
- [benadeelde 3] te slaan in het gezicht en
- [benadeelde 3] te schoppen tegen het gezicht en/of elders tegen het lichaam en
- een mes te tonen aan [benadeelde 3] en hem de woorden toe te voegen: "Ik snij je keel door als je niet rustig bent," althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- [benadeelde 3] proberen vast te binden en met een snoer de keel van [benadeelde 3] dicht te
drukken en
- [benadeelde 4] een stok en een mes te tonen en met een stok een slaande beweging te
maken in de richting van [benadeelde 4] en
- [benadeelde 4] de woorden toe te voegen: "Ik maak jullie dood," althans woorden van
gelijke aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4,5 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De raadsvrouw heeft gevraagd om – in het geval van een bewezenverklaring – rekening te houden met de kleinere rol die de verdachte heeft gehad tijdens het bewezenverklaarde en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. Bovendien is sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Onder verwijzing naar de op 1 juli 2021 in werking getreden Wet straffen en beschermen en de daarbij geldende VI-regeling, heeft de raadsvrouw verzocht om te volstaan met een straf die niet langer is dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woningoverval. De verdachte is samen met zijn medeverdachten in de holst van de nacht naar de woning van de slachtoffers gegaan om een hoeveelheid marihuana weg te nemen. Direct bij binnenkomst in de woning is geweld gebruikt en is er gedreigd met geweld. Daarbij is een slachtoffer mishandeld, ten gevolge waarvan deze lichamelijk letsel heeft opgelopen. Een andere slachtoffer was zo angstig dat hij zich genoodzaakt zag om van vier meter hoog uit een raam te springen, waarbij hij zijn enkel heeft gebroken. Blijkens de toelichting bij de civiele vordering van de benadeelde partij ondervindt dit slachtoffer hier tot op de dag van vandaag last van. Door aldus te handelen heeft de verdachte, met zijn medeverdachten, de lichamelijke integriteit van deze twee slachtoffers op een ernstige wijze geschonden.
Toen bleek dat er geen marihuana in de woning was, zijn waardevolle goederen meegenomen. Hiermee is inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de slachtoffers. De verdachte en zijn medeverdachten hebben bovendien de privacy van de slachtoffers aangetast en gevoelens van angst en onbehagen bezorgd. Een woning is immers bij uitstek de plek waar iemand zich veilig en geborgen moet kunnen voelen. Het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten draagt voorts bij aan in de samenleving heersende gevoelens van onveiligheid, bij die van omwonenden in het bijzonder. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich aan die gevolgen voor de slachtoffers en de samenleving niets gelegen laten liggen. Het hof acht dat kwalijk.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
De verdachte is niet eerder in Nederland veroordeeld. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft het hof daarom gelet op straffen die in soortgelijke gevallen door rechters aan
first offendersworden opgelegd. De duur van de gevangenisstraf die de rechtbank heeft opgelegd is daarmee in verhouding. Naar het oordeel van het hof is deze straf – gelet op de omstandigheden van het geval – daarom in beginsel passend en geboden.
Het hof heeft echter acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. Daarin ziet het hof aanleiding om een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het hof zal een proeftijd van twee jaren verbinden aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Om die reden zal het hof in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk, een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk opleggen. Het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf is daarmee gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[benadeelde 1] tot een bedrag van € 2.011,00;
[benadeelde 2] tot een bedrag van € 1.962,00;
[benadeelde 3] tot een bedrag van € 2.895,48;
[benadeelde 4] tot een bedrag van € 15.635,00.
De gevorderde schadevergoedingen zijn bij het vonnis waarvan beroep als volgt toegewezen:
a. a) [benadeelde 1]: geheel;
b) [benadeelde 2]: geheel;
c) [benadeelde 3] tot een bedrag van € 2.695,48;
d) [benadeelde 4] tot een bedrag van € 5.691,45.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vorderingen.
Namens benadeelde partij [benadeelde 3] is te kennen gegeven dat hij zijn vordering wil verlagen, in die zin dat het deel ter zake van de huur van de caravan (groot € 200,00) waarvoor hij in eerste aanleg niet-ontvankelijk in zijn vordering is verklaard, niet meer handhaaft.
Elk van de benadeelde partijen heeft het hof verzocht om de toe te wijzen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en om de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan de verdachte op te leggen.
De gemachtigde van de vier benadeelde partijen, mr. J.A. Bruin, heeft ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] de schade reeds geheel is vergoed door de uitkering van de schadevergoedingsmaatregel door de staat bij het onherroepelijk worden van het vonnis van de medeverdachte [medeverdachte 3]. De gemachtigde heeft te kennen gegeven dat de benadeelde partijen desondanks de vorderingen in deze strafzaak wensen te handhaven.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] de vorderingen dienen te worden afgewezen, omdat de schade reeds is vergoed. Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 4] dienen de gevorderde kosten voor het eigen risico en het verlies verdienvermogen te worden toegewezen en ter zake daarvan dient een schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd. Voor het overige dient aansluiting te worden gezocht bij de beslissing van de rechtbank.
Verweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen – voor zover de schade reeds is vergoed – afgewezen dient te worden, omdat het vergoeden van de schade door de staat gelijkgesteld kan worden met een vergoeding van een verzekeringsmaatschappij. Ten aanzien van de vordering van de vordering van [benadeelde 4] stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de post ‘verlies arbeidsvermogen’ nader onderbouwd dient te worden en nu dit ontbreekt – ondanks dat de benadeelde partij in staat is gesteld alsnog een onderbouwing aan te leveren – de benadeelde ter zake van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsvrouw heeft verzocht om ten aanzien van de immateriële schade aansluiting te zoeken bij de overwegingen van de rechtbank en niet meer toe te wijzen dan al in eerste aanleg is toegewezen.
Het hof overweegt als volgt
De vorderingen van a) tot en met c): benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de schadevergoedingen die deze benadeelde partijen in de onderhavige procedure vorderen, eveneens zijn gevorderd in de strafzaak van de medeverdachte [medeverdachte 3]. Bij het onherroepelijk worden van het vonnis van die medeverdachte heeft de Staat de respectievelijk toegewezen bedragen uitgekeerd aan de benadeelde partijen. Daarmee hebben de benadeelde partijen thans geen belang meer bij hun vorderingen in de onderhavige zaak. Om die reden zijn de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Vordering van d) [benadeelde 4]
De vordering van [benadeelde 4] bedraagt € 15.635,00, bestaande uit € 5.635,00 ter compensatie van materiële schade en € 10.000,00 als vergoeding voor immateriële schade.
De opgevoerde
materiëleschade ziet op:
( a) krukken € 20,00
( b) fysiotherapie € 522,00
Factuur 20231 € 198,-
Factuur 20333 € 252,-
Opvragen medische informatie € 72,-
( c) eigen risico € 770,00
verschenen: eigen risico 2018 € 385,00
toekomstige: eigen risico 2019 € 385,00
( d) verlies arbeidsvermogen € 4.144,00
verschenen € 2.072,00
toekomstig € 2.072,00
( e) reiskosten € 149,00
( f) daggeldvergoeding € 30,00
De rechtbank heeft – ten aanzien van de kostenpost(en) – als volgt beslist:
- a), e) en f): geheel toegewezen;
  • b) fysiotherapie: een bedrag van € 450,00 euro toegewezen en de benadeelde partij is ten aanzien van het bedrag van € 72,00 ter zake van het opvragen van medische gegevens niet-ontvankelijk verklaard;
  • c) eigen risico 2018 en 2019: ter zake het eigen risico van 2018 een bedrag van € 42,45 toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard;
  • d) verlies arbeidsvermogen: de benadeelde partij – wegens gebrek aan onderbouwing – niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de rechtbank een bedrag van € 5.000,00 toegewezen en de benadeelde partij voor het overige (€ 5.000,00) niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de door de rechtbank toegewezen schade reeds is uitgekeerd bij het onherroepelijk worden van het vonnis van de medeverdachte [medeverdachte 3]. Daarmee heeft de benadeelde partij geen belang meer bij zijn vordering in deze zaak. Het hof zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Voorts is ter zitting namens de benadeelde partij te kennen gegeven dat het verlies arbeidsvermogen berekend is op in totaal 28 weken (á € 148,03), maar dit in de praktijk 26 weken bleken te zijn. Om die reden is het gevorderde bedrag bij de post ‘verlies arbeidsvermogen toekomstig’ verminderd met een bedrag van € 296,06.
Aldus heeft het hof nog te oordelen over een bedrag van € 4.647,49 ter zake
materiëleschade, verdeeld over de navolgende kostenposten:
( b) fysiotherapie (opvragen medische informatie bij fysiotherapeut) € 72,00
( c) eigen risico € 727,55
verschenen: eigen risico 2018 € 342,55
toekomstig: eigen risico 2019 € 385,00
( d) verlies arbeidsvermogen € 3.847,94
verschenen € 2.072,00
toekomstig € 1.775,94
en ter zake
immateriëleschade het verschil tussen de toegewezen € 5.000,00 en de gevorderde
€ 10.000,00.
Het hof overweegt als volgt.
Fysiotherapie (b); de kosten voor opvragen medische informatie
Krachtens artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder b en c, BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid alsmede ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor vergoeding als vermogensschade in aanmerking, tenzij in het gegeven geval krachtens artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de regels betreffende proceskosten van toepassing zijn. Nu de medische informatie is bedoeld ter onderbouwing en de vaststelling van de schade, dient dit deel van de kosten worden beschouwd als proceskosten als bedoeld in artikel 241 Rv. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Wel zal het hof de verdachte veroordelen in de proceskosten, ter zake waarvan volgens vaste jurisprudentie geen schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd.
Eigen risico (c)
- Eigen risico 2018
Uit de onderbouwing blijkt dat een deel van het eigen risico – dat thans nog voorligt ter beoordeling van het hof – al was verbruikt vóór de datum van het strafbare feit. Om die reden wordt dat deel van de vordering (in totaal € 342,55) afgewezen.
- Eigen risico 2019
Dit deel van de vordering is niet nader onderbouwd, ook niet nadat het hof hier nader naar gevraagd heeft op een eerdere zitting. Nu het hof niet kan vaststellen of daadwerkelijk het gehele bedrag als gevolg van het bewezenverklaarde feit aan schade is ontstaan en daartoe nadere bewijslevering noodzakelijk is, zal het hof de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Het geven van een bewijsopdracht en de uitvoering daarvan zou in casu leiden tot een onevenredige belasting van dit strafproces.
Verlies arbeidsvermogen (d)
Gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stelling van de benadeelde partij omtrent het optreden van de schade betreffende het verlies van het arbeidsvermogen (tot en met 6 januari 2019), zal het hof dit deel van de vordering toewijzen (groot: € 2.220,03).
Ten aanzien van het gevorderde verlies aan arbeidsvermogen na 6 januari 2019 (groot:
€ 1.627,91) constateert het hof dat daartoe nadere bewijslevering noodzakelijk is. Het hof constateert dat tijdens de inhoudelijke zitting in eerste aanleg reeds is besproken dat nadere gegevens nodig zijn en dat dit ook tijdens de eerdere zitting in hoger beroep is besproken. Nu deze nadere gegevens ontbreken, zal de benadeelde partij ter zake het overige deel van de vordering (dus vanaf 6 januari 2019) niet-ontvankelijk worden verklaard, zodat deze in zoverre alsnog aangebracht kan worden bij de civiele rechter. Het geven van een bewijsopdracht en de uitvoering daarvan zou in casu leiden tot een onevenredige belasting van dit strafproces.
Oordeel over de
immateriëleschade
Namens de benadeelde partij is in de vordering ter onderbouwing van de hoogte van het gevorderde voorschot smartengeld (€ 10.000,00) uiteengezet welke gevolgen het bewezenverklaarde voor de benadeelde partij heeft gehad. Hij had een enkelfractuur en last van zijn linkerschouder. Daarnaast heeft de benadeelde partij gevreesd voor zijn leven en voelt hij zich niet veilig in zijn eigen woning.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij midden in de nacht in zijn woning, tijdens een overval is bedreigd en hij zich hierdoor zo angstig voelde dat hij het raam is uitgesprongen. Als gevolg daarvan is zijn hielbeen gebroken, waarbij delen van de breuk verplaatst zijn, is hij geopereerd en heeft hij tot op de dag van vandaag een metalen plaat in zijn enkel. Mede in dat licht staat vast dat de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, hetgeen ook blijkt uit het bij het voegingsformulier gevoegde medische rapport.
Het hof begroot de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het BW naar billijkheid. Het hof let daarbij op:
- de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij,
- de aard en ernst van het handelen van de verdachte en zijn mededaders,
- de in de strafmotivering beschreven omstandigheden waaronder zich dit heeft afgespeeld en
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Alles afwegende, begroot het hof de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op het bedrag van € 5.000,00. Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding voor dat bedrag nu de benadeelde partij daarbij in zoverre geen belang meer heeft en hetgeen meer is gevorderd dan het toegewezen bedrag – eveneens € 5.000,00 – wordt afgewezen omdat dit naar oordeel van het hof de grenzen van billijkheid te buiten gaat.
De wettelijke rente zal ingevolge artikel 6:83, aanhef en onder b, BW steeds worden toegekend vanaf het moment waarop de schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad van de verdachte, is ingetreden.
Het hof neemt voor het verlies arbeidsvermogen als aanvangsdatum voor de berekening van die rente: 15 november 2018.
Resumerend ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen:
De benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] worden niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering.
Benadeelde partij [benadeelde 4] wordt deels niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaard voor zover deze ziet op de reeds vergoede materiële en immateriële schade (groot: € 5.691,45). Hetgeen ter zake immateriële schade meer is gevorderd (groot: € 5.000,00) dan in eerste aanleg is toegewezen, wordt afgewezen. Ter zake van de overige materiële schade wordt hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering ter zake van het opvragen van de medische informatie en ten aanzien van de vordering van de kosten voor het verlies van arbeidsvermogen vanaf 6 januari 2019 (groot: € 72,00 + € 1.627,91 =
€ 1.699,91). De vordering ter zake kosten voor verlies arbeidsvermogen tot 6 januari 2019 (groot:
€ 2.220,03) wordt toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van de deze schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierboven genoemd. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Daarnaast zal het hof een bedrag van € 72,00 toewijzen als proceskosten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.220,03 (tweeduizend tweehonderdtwintig euro en drie cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 72,00 (tweeënzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.220,03 (tweeduizend tweehonderdtwintig euro en drie cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 32 (tweeëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 november 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. C.N. Dalebout en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch en A. de Wit, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 december 2021.
Mr. Dalebout en mr. Pesch zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.