ECLI:NL:GHAMS:2021:3939

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
23-001372-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake weigering bloedonderzoek en overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van het niet meewerken aan een bloedonderzoek na mislukte blaaspogingen en het overschrijden van de maximumsnelheid op de snelweg. De politierechter had eerder een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep bevestigd en het verweer van de verdediging, dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet de mogelijkheid had gekregen om het wettelijke aantal blaaspogingen te doen, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof heeft de bewezenverklaring van de tenlastelegging bevestigd, waarbij de verdachte schuldig werd bevonden aan het niet meewerken aan het bloedonderzoek en het overschrijden van de snelheid. De opgelegde straffen zijn aangepast, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor beide tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001372-19
datum uitspraak: 15 december 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 96-264396-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2021, en 1 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 15 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en zijn door een opsporingsambtenaar bevolen medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet had geleid tot een voltooid ademonderzoek, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
2.hij op of omstreeks 15 december 2018 te Diemen als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A1, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 174 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde komt dan de politierechter.
Ontvankelijkheid officier van justitie in het hoger beroep
De raadsman heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2021 op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep dient te worden verklaard, kort gezegd op de grond dat door de officier van justitie niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur houdende grieven is ingediend. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar het eerder op de terechtzitting van 7 april 2021 door de verdediging gevoerde preliminaire verweer.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Op de terechtzitting van 7 april 2021 heeft de verdediging reeds haar standpunt ten aanzien van de ontvankelijkheid van het de officier van justitie in het hoger beroep naar voren gebracht (welk standpunt het hof op de terechtzitting van 1 december 2021 als herhaald en ingelast heeft beschouwd). Het hof heeft op 21 april 2021 een tussenarrest gewezen, waarin gemotiveerd is beslist tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep. Nu de verdediging na dit tussenarrest in zoverre geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd, ziet het hof geen reden om tot een andere dan voormelde beslissing te komen en wordt het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep op gelijke gronden als op 21 april 2021 verworpen.
Verweer omtrent het verzuim van vormen
De raadsman heeft gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, nu de verdachte niet de mogelijkheid is geboden het wettelijke aantal van tweemaal vier keer te blazen. De verdachte heeft in totaal slechts zes keer geblazen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 15 december 2018 moet worden afgeleid dat deze (zes) blaaspogingen verdeeld zijn geweest over een sessie van vier (keer) en een sessie van twee (keer). De verdachte had de mogelijkheid moeten krijgen om nog twee keer te blazen teneinde in de tweede sessie (alsnog) tot een geslaagde ademtest te kunnen komen. Er had derhalve nog geen bloedonderzoek mogen worden bevolen. De raadsman heeft op grond van dit een en ander primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard, subsidiair dat “alle potentiële bewijsmiddelen waaruit kan volgen dat medewerking aan het bloedonderzoek is geweigerd” van het bewijs dienen te worden uitgesloten met vrijspraak [naar het hof begrijpt: met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde] tot gevolg, en meer subsidiair dat strafvermindering moet volgen.
Het hof stelt allereerst vast dat de verdediging niet heeft betwist dat de verdachte op het politiebureau zes keer heeft geblazen en dat geen van die pogingen een geldige meting heeft opgeleverd. Bij het verweer dat – kort gezegd – sprake is van een vormverzuim heeft de raadsman tot uitgangspunt genomen dat de verdachte in de eerste sessie vier keer heeft geblazen en in de tweede sessie twee keer zodat de verdachte in die laatste sessie nog twee ‘blaasmogelijkheden’ over had. Dat uitgangspunt mist naar het oordeel van het hof feitelijke grondslag om de volgende redenen.
In het dossier bevinden zich zes kopieën van ademanalyseformulieren. Het hof stelt vast dat het daarbij gaat om twee ‘sessies’: één met analysenummer 00179 en starttijd 05:49, en één met analysenummer 00180 en starttijd 06:04. Van elke sessie zijn drie formulieren in het dossier gevoegd waarvan de tekst (meetresultaten) identiek is zodat hierna zal worden gesproken over ‘het ademanalyseformulier’ (enkelvoud) van een enkele sessie. Voor allebei de sessies geldt dat op het ademanalyseformulier drie keer een meetresultaat staat “F. GEBL.” en dat het vierde meetresultaat ‘leeg’ is (op de plek waar het meetresultaat hoort te staan, staan vier liggende streepjes). Op grond hiervan komt het hof tot de voorlopige conclusie dat er per sessie drie keer is geblazen en dat beide sessies niet tot een geldig resultaat hebben geleid.
De verdediging heeft evenwel betoogd dat uit het proces-verbaal van 15 december 2018 moet worden afgeleid dat de verdachte in de eerste sessie niet drie, maar vier keer heeft geblazen. Immers, in dat proces-verbaal heeft de politieambtenaar [verbalisant 1] gerelateerd dat de eerste blaaspoging van de verdachte een ‘foutieve meting’ met als mededeling op het ademanalyseapparaat “verkeerd volume”’ opleverde en dat zich dit ‘nog drie keer herhaalde’. Desgevraagd heeft [verbalisant 1] in een aanvullend proces-verbaal neergelegd dat, voor zover hij zich kan herinneren, bij de verdachte “twee sessies van drie pogingen” zijn afgenomen. Het woordje ‘nog’ uit voornoemde zinsnede, dat de verdediging kennelijk op het verkeerde been heeft gezet, kan tegen die achtergrond beter worden gelezen als ‘in totaal’. Dat er inderdaad twee sessies van drie pogingen zijn afgenomen ligt volgens het hof ook voor de hand. Immers, uit artikel 10 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen, in verbinding met artikel 5 lid 3 van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen, volgt dat een ademonderzoek bestaat uit maximaal vier keer blazen en dat het alcoholgehalte wordt bepaald aan de hand van het
gemiddelde van twee meetresultaten. Dit betekent dat als in een ademonderzoek drie keer fout is geblazen, het zinledig is een verdachte nog een vierde keer te blazen, omdat dit nimmer tot een geldig resultaat kan leiden. Het hof ziet in hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht dan ook geen aanleiding om tot een andere dan de hiervoor genoemde voorlopige conclusie te komen. Daarbij neemt het hof bovendien in aanmerking dat [verbalisant 1] in zijn proces-verbaal van 15 december 2018 heeft vastgelegd dat hij zag dat de verdachte
ookin de tweede sessie niet tot een geslaagde ademtest kwam, welke conclusie pas kan worden getrokken nadat tenminste drie keer is geblazen.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte per sessie drie keer heeft geblazen, zodat het verweer – als gezegd – feitelijke grondslag mist en reeds daarom wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij op 15 december 2018 te Amsterdam, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en zijn door een opsporingsambtenaar bevolen medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet had geleid tot een voltooid ademonderzoek, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
2.hij op 15 december 2018 te Diemen als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A1, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 174 kilometer per uur.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° Sv betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen. Voorts wordt het verweer dat de verdachte niet
opzettelijkzijn medewerking aan het bloedonderzoek heeft onthouden door de inhoud van die bewijsmiddelen weerlegd.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018255546-2 van 15 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten of één van hen:
Ik, [verbalisant 2], heb op 15 december 2018 een voorlopig ademonderzoek afgenomen bij [verdachte] (geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats]), de bestuurder van de BMW met kenteken [kenteken], wiens adem naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank rook. Ik zag dat de ademtest pas na drie keer voltooid werd met als resultaat een "A". Ik, [verbalisant 2], heb dit resultaat meteen meegedeeld aan [verdachte]. Dit resultaat leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Ik heb [verdachte] hierop medewerking aan een ademanalyse bevolen en meegedeeld dat wij daarvoor naar het politiebureau zouden gaan.
Op 15 december 2018 op het politiebureau aan de James Wattstraat in Amsterdam zag ik, [verbalisant 1], dat [verdachte] tweemaal niet tot een geslaagde ademtest kwam. Ik heb [verdachte] toen meegedeeld dat de vervolgstap een bloedonderzoek was. De GGD-arts arriveerde op het politiebureau voor de bloedafname. [verdachte] zei dat hij geen bloed wilde laten afnemen. Ik, [verbalisant 2], heb [verdachte] nogmaals verzocht mee te werken aan de bloedafname, waarna wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], hoorden dat [verdachte] duidelijk met niet mis te verstane stem zei “nee, dan geef ik geen toestemming”.
Ik, verbalisant [verbalisant 3], inspecteur van politie [het hof: een, gelet op het bepaalde in artikel 1a Regeling, alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer in verbinding met artikel 2 Besluit rangen politie, ‘aangewezen ambtenaar van politie’ als bedoeld in artikel 163, vijfde lid, WVW 1994], heb [verdachte] bevolen mee te werken aan het bloedonderzoek door de GGD-arts. [verdachte] verklaarde dat hij nog een blaastest wilde. Ik heb [verdachte] nogmaals bevolen mee te werken aan het bloedonderzoek. Hierop reageerde [verdachte] [met de mededeling] dat hij nogmaals een blaastest wilde. Wij, verbalisanten, maakten hieruit op dat [verdachte] niet mee wilde werken aan een bloedafname.
2.
Een geschrift, te weten een de raadsman van de verdachte bij brief van 26 maart 2019 overgelegde een schriftelijke verklaring van de verdachte.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Toen vervolgens de dokter kwam, heb ik aangegeven dat ik geen bloed wilde laten afnemen.

3.Een geschrift, te weten een ademanalyseformulier, van 15 december 2018.

Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Startdatum: 15.12.2018
Starttijd: 05:49
Achternaam verdachte: [verdachte]
Voornaam: [verdachte]
Meetresultaat: F.GEBL.
Ademvolume: 0,7 L
Blaasduur: 7,2 s
Meetresultaat F.GEBL.
Ademvolume 0,9 L
Blaasduur 5,7 s
Meetresultaat F.GEBL.
Ademvolume 0,9 L
Blaasduur 6,8 s
Meetresultaat ---- ug/l
Ademvolume ---- L
Blaasduur ---- s
Ademonderzoek-resultaat: verkeerde tijd geblazen

4.Een geschrift, te weten een ademanalyseformulier, van 15 december 2018.

Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Startdatum: 15.12.2018
Starttijd: 06:04
Achternaam verdachte: [verdachte]
Voornaam verdachte: [verdachte]
Meetresultaat F.GEBL.
Ademvolume 0,7 L
Blaasduur 5,6 s
Meetresultaat F.GEBL.
Ademvolume 0,3 L
Blaasduur 2,9 s
Meetresultaat F.GEBL.
Ademvolume 1,0 L
Blaasduur 6,3 s
Meetresultaat ---- ug/l
Ademvolume ---- L
Blaasduur ---- s
Ademonderzoek-resultaat: te klein volume
5.
Een aanvullend proces-verbaal met nummer PL1300-2018255546-7 van 19 november 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten of één van hen:
Verdachte: [verdachte]
Voertuig: Personenauto, merk BMW, kenteken [kenteken]
Naar aanleiding van de strafzaak met registratie[nummer] 2018255546 zijn mij, verbalisant [verbalisant 1], vragen gesteld. Zover ik mij kan herinneren, heb ik bij de verdachte [verdachte] twee sessies [het hof begrijpt: twee blaassessies op een ademanalyseapparaat] van drie pogingen afgenomen.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
Nu de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel
359, derde lid, Sv:
6.
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 1 april 2019.
7.
Een proces-verbaal snelheid met nummer 151220180510169413 van 15 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde een beroep op overmacht in de zin van een noodtoestand toekomt op grond waarvan hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte “moest immers kiezen tussen de rechtsplicht mee te werken aan het bloedonderzoek en zijn eigen gezondheid”, aldus de raadsman. Ter onderbouwing van dit standpunt is een verklaring van een cardioloog van 27 februari 2019 overgelegd.
Naar het oordeel van het hof is hetgeen door de verdediging is aangevoerd, daaronder begrepen voornoemde (summiere) verklaring van de cardioloog die slechts inhoudt dat – naar het hof begrijpt: in bepaalde situaties – antibiotica wordt overwogen, onvoldoende om te kunnen spreken van het voor noodtoestand vereiste conflict van plichten of belangen. Er is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het uitvoeren van een bloedonderzoek een gevaar voor de gezondheid van de verdachte zou kunnen opleveren, waarbij het hof bovendien opmerkt dat de verdachte blijkens de zich in het dossier bevindende geluidsopname aan de politieambtenaren en de arts die was opgeroepen om bloed bij de verdachte af te nemen, ook op geen enkel moment kenbaar heeft gemaakt dat hij om medische redenen niet kon meewerken aan het bloedonderzoek. Nu niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodtoestand, zal het verweer worden verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde bij artikel 62, bord A1, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis, en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte was ingevorderd of ingehouden is geweest, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 900,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en voor het onder 2 tenlastegelegde tot een geldboete ter hoogte van € 900,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf maanden.
De raadsman heeft het hof ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde primair verzocht artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) toe te passen en subsidiair om een ‘voorwaardelijk strafdeel’ op te leggen in de vorm van een geldboete of de ontzegging van de rijbevoegdheid. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is verzocht geen langere onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen dan de politierechter heeft gedaan. Daarnaast dient bij een en ander rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op de snelweg als bestuurder van een personenauto de maximale snelheid van 100 kilometer per uur met maar liefst 74 kilometer per uur overschreden, waardoor hij de verkeersveiligheid ernstig in gevaar heeft gebracht. Omdat na een voorlopige ademanalyse de verdenking was ontstaan dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde is bij hem een blaastest afgenomen. Nadat de blaastest tot tweemaal toe geen geldig resultaat opleverde, is de verdachte bevolen mee te werken aan een bloedonderzoek, welke medewerking hij heeft geweigerd. De verplichting gevolg te geven aan een dergelijk bevel bestaat ter bevordering van de verkeersveiligheid, die in gevaar wordt gebracht als onder invloed van alcohol aan het verkeer wordt deelgenomen. Door medewerking te weigeren kan niet worden vastgesteld of degene tegen wie een verdenking bestaat inderdaad heeft gedronken en zo ja, hoeveel dat is geweest. Juist om die reden wordt een dergelijke weigering doorgaans relatief zwaar bestraft.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straffen acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Voor wat betreft het weigeren van een bloedonderzoek hebben die straffen hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In geval van een weigering van een bloedonderzoek gaan deze oriëntatiepunten uit van een geldboete van € 1.000,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding om hiervan af te wijken. Vanwege de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd is het geenszins passend om (ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde) te volstaan met toepassing van artikel 9a Sr, zoals door de raadsman bepleit. Datzelfde geldt ten aanzien van het verzoek van de verdediging om geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen waarvan de totale duur van het onvoorwaardelijk deel de tijd dat de verdachte zijn rijbewijs reeds is kwijt geweest overschrijdt.
Alles afwegende is naar het oordeel van het hof in beginsel voor het onder 1 bewezenverklaarde een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden, en voor het onder 2 bewezenverklaarde en geldboete ter hoogte van € 1.000,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden passend en geboden.
Het hof stelt echter met de raadsman vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Door de officier van justitie is op 8 april 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas op 15 december 2021 – ruim twee jaren en zeven maanden later – arrest wijst. Vanwege deze overschrijding zal op elk van de op te leggen geldboetes € 100,00 in mindering worden gebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 23, 24, 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 900,00 (negenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
18 (achttien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht, een ander indien en voor zover die tijd niet reeds op een andere aan de verdachte opgelegde straf in mindering is of wordt gebracht.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 900,00 (negenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
18 (achttien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht, een ander indien en voor zover die tijd niet reeds op een andere aan de verdachte opgelegde straf in mindering is of wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. A.M. van Woensel en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 december 2021.
mr. A.M. van Woensel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.