ECLI:NL:GHAMS:2021:3922

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
200.292.303/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag over minderjarige in het belang van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige dochter. De man en de vrouw, die gezamenlijk met het gezag over hun dochter waren belast, hebben een langdurige en verstoorde communicatie, wat heeft geleid tot een aantal gerechtelijke procedures. De vrouw heeft verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking van de rechtbank zijn gewijzigd. De man heeft in de afgelopen vijf jaar geen contact gehad met de minderjarige, en de communicatie tussen de ouders is ernstig verstoord. Het hof heeft vastgesteld dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat de vrouw alleen met het gezag wordt belast. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, wat het hof heeft gedaan. De man heeft geen bewijs geleverd dat hij in staat is om in het belang van de minderjarige te handelen en te beslissen. De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de man wordt niet veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.292.303/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/308203 / FA RK 20-5310
Beschikking van de meervoudige kamer van 7 december 2021 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. H.R. Thiescheffer te Leeuwarden,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N.J.M. Plat te Den Helder.
Als belanghebbende is voorts aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de rechtbank), van 6 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 29 maart 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 6 januari 2021.
2.2
De vrouw heeft op 7 juni 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts op 26 augustus 2021 een brief van de zijde van de vrouw van 24 augustus 2021 met bijlage ingekomen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 28 oktober 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [raadsvertegenwoordiger] ;
- namens de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar (hierna te noemen: de GI): de gezinsmanager.
De advocaat van de vrouw heeft bij die gelegenheid pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie tussen de man en de vrouw (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is [de minderjarige] geboren, [in] 2012. De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw oefende alleen het gezag uit over [de minderjarige] . De relatie tussen de ouders is begin 2014 geëindigd.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 27 augustus 2014 is de man mede belast met het gezag over [de minderjarige] . Verder is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw bepaald en is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna te noemen: zorgregeling) tussen de ouders vastgesteld, waarbij is bepaald dat [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen van zaterdag 14.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de man zal verblijven en hij haar ophaalt en weer terugbrengt.
3.3
Bij beschikking van 22 mei 2018 van de kinderrechter in de rechtbank is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd, de laatste keer tot 22 november 2021.
3.4
Bij afzonderlijke beschikking van 6 januari 2021 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw de man het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen, toegewezen en - met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 27 augustus 2014 - de zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] beëindigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald - op verzoek van de vrouw - dat het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] wordt beëindigd en dat de vrouw alleen het gezag over [de minderjarige] toekomt.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van de vrouw af te wijzen.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het door hem verzochte af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Aan de orde is de vraag of het gezamenlijk gezag van partijen dient te worden beëindigd en de vrouw alleen het gezag over de kinderen toekomt. De man stelt dat dit niet zou moeten gebeuren, de vrouw meent van wel. De GI onderschrijft de mening van de vrouw. De raad heeft het hof ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof zal hierna, waar nodig, op de argumenten van de ouders ingaan.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n in verbinding met artikel 1:251a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Beëindiging van het gezamenlijk gezag is dan mogelijk indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kinderen het wettelijk uitgangspunt is. Volgens vaste rechtspraak brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen ouders niet zonder meer mee dat in het belang van de kinderen het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. In elk geval moeten zij in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kinderen kunnen voordoen, zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen hun ouders.
5.4
Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de communicatie en verstandhouding tussen de ouders al heel lang ernstig is verstoord. Dat komt onder meer tot uiting in het grote aantal gerechtelijke procedures dat zij hebben gevoerd. De man heeft mede als gevolg van die verstoorde verhouding al vijf jaar geen contact met [de minderjarige] gehad. De ouders hebben tevergeefs door middel van mediation geprobeerd de situatie tussen hen te veranderen. Ook de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] heeft tot op heden niet tot verbetering van de situatie tussen de ouders kunnen leiden en evenmin tot herstel van het contact tussen [de minderjarige] en de man. Inmiddels is de omgang tussen [de minderjarige] en de man door de rechtbank beëindigd.
5.5
Naar het oordeel van het hof zijn in deze omstandigheden de ouders niet in staat beslissingen van enig belang over [de minderjarige] in gezamenlijk overleg te nemen of afspraken te maken over situaties die zich rond [de minderjarige] voordoen. Gebleken is dat hierdoor in het verleden al vertraging is ontstaan in zaken die [de minderjarige] betreffen, doordat de man niet reageerde op verzoeken van de vrouw tot toestemming voor het verlenen van een paspoort, en evenmin op het (eerdere) verzoek van de schoolmaatschappelijk werker tot toestemming voor hulpverlening voor [de minderjarige] . Ook de GI heeft ondanks verscheidene pogingen al geruime tijd geen contact met de man kunnen krijgen. Dit alles wordt voldoende onderbouwd door stukken die de vrouw heeft overgelegd. Tegen die achtergrond acht het hof de stelling van de man dat de betreffende verzoeken en pogingen hem nooit hebben bereikt ongeloofwaardig. Verder blijkt niet dat hij enig initiatief heeft genomen tot contact met de vrouw of de GI over [de minderjarige] . Het hof gaat gelet op het voorgaande voorbij aan zijn stelling dat hij nooit gezagsbeslissingen heeft geblokkeerd en in staat is in het belang van [de minderjarige] te handelen en te beslissen.
5.6
Dit leidt tot de conclusie dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de beschikking van de rechtbank van 27 augustus 2014 waarbij de ouders gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] zijn belast. Het is in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat die beschikking zo wordt gewijzigd dat het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] wordt beëindigd en dat de vrouw alleen met het gezag over [de minderjarige] wordt belast. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen. De verwachting van de man dat hij hierdoor volledig uit het leven van [de minderjarige] zal verdwijnen, is ongegrond. De man heeft [de minderjarige] erkend en zij weet wie haar vader is. Gebleken is dat de vrouw de man met regelmaat over de ontwikkeling van [de minderjarige] informeert, zoals in de bestreden beschikking is bepaald. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw zich aan deze verplichting zal blijven houden.
5.7
Gezien de familierechtelijke aard van de procedure, ziet het hof geen aanleiding de man te veroordelen in de kosten van de procedure, zoals de vrouw heeft verzocht. Dat verzoek zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A van Haeringen en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid de griffier, en is op 7 december 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.