ECLI:NL:GHAMS:2021:3910

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
23-002625-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en handel in heroïne

Op 10 december 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in heroïne. De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2019. De verdachte, geboren in 1964, was beschuldigd van deelname aan een organisatie die opzettelijk heroïne en andere verdovende middelen verhandelde, en van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een langere periode als (fiets)koerier functioneerde binnen deze organisatie, waarbij hij verantwoordelijk was voor het afleveren van heroïne aan klanten. De verdachte had ook een dealtelefoon en ontving de koopprijs van de klanten. Tijdens de rechtszaak werd duidelijk dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke misdrijven, maar het hof besloot dat deze eerdere veroordelingen niet zwaar meegewogen moesten worden, omdat ze dateren van jaren geleden. Het hof heeft de strafmaat heroverwogen en besloot de gevangenisstraf te verlagen van 15 maanden naar 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 200 uren, in plaats van 240 uren. Het hof oordeelde dat de redelijke termijn voor het hoger beroep was overschreden, wat ook heeft bijgedragen aan de beslissing om de straf te verlagen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002625-19
datum uitspraak: 10 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-650198-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018 te Amsterdam en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie - gevormd door (onder meer) verdachten
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5]
welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven en/of het plegen van misdrijven strafbaar gesteld in de Opiumwet, namelijk:
- het (telkens) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of MDMA , in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en/of
- het plegen van voorbereidingshandelingen, als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, tot het plegen van feiten bedoeld in artikel 2 juncto artikel 10 vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet,
welke deelneming onder meer bestond in/uit het (samen met een of meer andere deelnemer(s) aan die organisatie) (telkens):
- ontwikkelen van plannen om een of meer van vorenbedoelde misdrijven te begaan en/of
- inkopen en/of verkopen en/of vervoeren en/of opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en/of cocaïne en/of MDMA , althans van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
- afgeven en/of verstrekken van heroïne en/of cocaïne en/of MDMA , althans van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, aan een of meer andere deelnemer(s) van voornoemde organisatie en/of aan de voor voornoemde organisatie werkende verkoper(s) en/of koerier(s) en/of
- ter beschikking stellen van een of meer mobiele telefoon(s) en/of een of meer simkaart(en) en/of auto('s) en/of taxi('s) en/of fiets(en), in elk geval (een) vervoermiddel(len) aan een of meer andere deelnemer(s) aan voornoemde organisatie en/of aan de voor voornoemde organisatie werkende verkoper(s) en/of koerier(s) en/of
- ter beschikking stellen van (een) woning(en) als uitvalsbasis en/of opslagplaats voor heroïne en/of cocaïne en/of MDMA , althans van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, aan voornoemde organisatie en/of aan de voor voornoemde organisatie werkende verkoper(s) en/of koerier(s) en/of
- inkopen en/of aanwezig hebben van materia(a)l(en) en/of verpakkingsmateria(a)l(en) bestemd voor het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen van heroïne en/of cocaïne en/of MDMA , althans van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
- hebben/onderhouden van (al dan niet) versluierde telefonische en directe contact(en) met een of meer andere deelnemer(s) aan voornoemde organisatie en/of koper(s) en/of
- ( doen) betalen van een of meer geldbedrag(en) en/of in het vooruitzicht stellen van een of meer gunst(en) aan een of meer andere deelnemer(s) van die organisatie en/of aan de voor voornoemde organisatie werkende verkoper(s) en/of koerier(s);
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of MDMA , zijnde (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 23 juli 2018, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 42 wikkels bevattende 17,1 gram heroïne en/of 10 wikkels bevattende 4 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring met betrekking tot feit 1 komt, een andere bewijsconstructie ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde hanteert, tot een enigszins andere kwalificatie komt ten aanzien van feit 3 en omdat het hof het in hoger beroep gevoerde strafmaatverweer bespreekt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018 te Amsterdam heeft deelgenomen aan een organisatie, gevormd door verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven strafbaar gesteld in de Opiumwet, namelijk:
  • het opzettelijk verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden heroïne en
  • het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, tot het plegen van feiten bedoeld in artikel 2 juncto artikel 10 vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet,
welke deelneming onder meer bestond uit het samen met een of meer andere deelnemers aan die organisatie:
  • inkopen en verkopen en vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en
  • afgeven van heroïne aan deelnemers van voornoemde organisatie en
  • ter beschikking stellen van mobiele telefoons en simkaarten aan deelnemers aan voornoemde organisatie en
  • ter beschikking stellen van een woning als opslagplaats voor heroïne aan voornoemde organisatie en
  • inkopen en aanwezig hebben van materialen en verpakkingsmaterialen bestemd voor het verwerken van heroïne en
  • hebben van al dan niet versluierde telefonische en directe contacten met andere deelnemers aan voornoemde organisatie en kopers en
  • doen betalen van geldbedragen en in het vooruitzicht stellen van gunsten aan andere deelnemers van die organisatie;
2.
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne;
3.
hij op 23 juli 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 42 wikkels bevattende 17,1 gram van een materiaal bevattende heroïne en 10 wikkels bevattende 4 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de verdachte een taakstraf van 240 uren, subsidiair te vervangen door 120 dagen hechtenis opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft verzocht de straf te matigen gelet op de proceshouding van de verdachte, de straffen die in soortgelijke zaken door rechters plegen te worden opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tevens heeft de raadsvrouw aangevoerd in het kader van rechtsgelijkheid aan te sluiten bij de straffen die de rechtbank de andere koeriers in het onderzoek Wetmouth 13 heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een langere periode in georganiseerd verband bezig gehouden met de handel in heroïne. Hij werkte volgens een dienstrooster als (fiets)koerier, kreeg de bestellingen via de vaste dealtelefoon en bracht de pakketjes met heroïne naar de vaste clientèle van de organisatie. Hij ontving de dealtelefoon en de pakketjes met heroïne van de leveranciers – vader en zoon [medeverdachte 1] – en nam de koopprijs van de klanten in ontvangst, waarvan hij zelf een deel als beloning voor zijn werkzaamheden mocht houden. Verder is bij de verdachte na zijn aanhouding een handelsvoorraad heroïne aangetroffen. Verdovende middelen zijn schadelijk voor de volksgezondheid en de handel in en het gebruik van verdovende middelen gaan niet zelden gepaard met andere vormen van criminaliteit en overlast.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 november 2021 is de verdachte eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet onherroepelijk veroordeeld. Daarnaast is de verdachte eerder veelvuldig onherroepelijk veroordeeld voor andere misdrijven. Alhoewel het forse strafblad van de verdachte in beginsel in het nadeel van de verdachte zou moeten meewegen bij de bepaling van de op te leggen straf, zal het hof dat niet doen nu deze veroordelingen dateren van jaren geleden. De verdachte lijkt daarmee, voorzichtig gezegd, een wat meer positieve weg ingeslagen te zijn.
Het hof acht, alles afwegende, de straf die door de rechtbank is opgelegd en thans door de advocaat-generaal is gevorderd, te weten een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair te vervangen door 120 dagen hechtenis, in beginsel passend en geboden. Dat andere koeriers uit het onderzoek Wetmouth 13 in eerste aanleg een lagere straf opgelegd hebben gekregen, kan de verdachte niet baten, reeds omdat niet aannemelijk is geworden dat het om rechtens relevante gelijke gevallen gaat. Ook hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep in het kader van de strafmaat verder heeft aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Immers, namens de verdachte is op 9 juli 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof eerst op 10 december 2021 – bijna twee en een half jaren later – arrest wijst. Hierin wordt aanleiding gezien de verdachte in plaats van een taakstraf van 240 uren, een taakstraf van 200 uren, subsidiair te vervangen 100 dagen hechtenis, op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 december 2021.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]