ECLI:NL:GHAMS:2021:3909

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
23-002870-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen poging tot doodslag en ontslag van rechtsvervolging na beroep op noodweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden voor onder andere medeplegen van poging tot doodslag en zware mishandeling. Na cassatie door de Hoge Raad, die de zaak terugwees naar het hof, werd de verdachte in hoger beroep vrijgesproken van het medeplegen van poging tot doodslag en zware mishandeling op grond van noodweer. Het hof oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, waarbij hij werd aangevallen door een lid van een andere groep. De verdachte had een helm gebruikt om zich te verdedigen, wat het hof als proportioneel en gerechtvaardigd beschouwde. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging voor het onder 1 primair bewezenverklaarde, terwijl voor het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde een taakstraf van 20 uren werd opgelegd. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was ontslagen van rechtsvervolging voor het feit dat de schade had veroorzaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002870-20
datum uitspraak: 8 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 september 2018 in de strafzaak onder de parketnummers
13-654112-16 en 13-702865-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Procesgang

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 primair (kortweg: medeplegen van poging tot doodslag), 2 subsidiair (kortweg: medeplegen van beschadiging) en 3 primair (kortweg: medeplegen van poging tot zware mishandeling) tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van 30 dagen bevolen.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit hof heeft in hoger beroep bij arrest van 27 mei 2019 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte ter zake van dezelfde bewezenverklaring veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
De verdachte heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft voornoemd arrest bij arrest van 15 december 2020 vernietigd, maar uitsluitend ten aanzien van de beslissingen over het onder 1 en 3 tenlastegelegde, de strafoplegging en die op de vordering van de benadeelde partij en heeft de zaak teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Uit het voorgaande volgt dat het hof zich niet meer zal buigen over het eerder onder 2 bewezenverklaarde en de beslissing omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 november 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 24 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, voornoemde [benadeelde] eenmaal of meermalen tegen de rug heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt, tengevolge waarvan voornoemde [benadeelde] ten val is gekomen en/of (toen voornoemde [benadeelde] op de grond lag) voornoemde [benadeelde] eenmaal of meermalen (met een helm) op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of op/tegen het hoofd heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of met een steen op/tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of een steen op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] heeft/hebben gegooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 24 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, (te weten een opgezwollen hoofd en/of rug en/of een of meer kneuzing(en) gelaat en/of behaarde hoofd en/of rug en/of schouder), heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde] eenmaal of meermalen tegen de rug te schoppen en/of te trappen en/of tegen het hoofd te slaan en/of te stompen, tengevolge waarvan voornoemde [benadeelde] ten val is gekomen en/of (toen voornoemde [benadeelde] op de grond lag) voornoemde [benadeelde] eenmaal of meermalen (met een helm) op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of op/tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen en/of met een steen op/tegen het lichaam te slaan en/of een steen op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] te gooien;
1.
meer subsidiair
hij op of omstreeks 24 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [benadeelde] eenmaal of meermalen tegen de rug heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt, tengevolge waarvan voornoemde [benadeelde] ten val is gekomen en/of (toen voornoemde [benadeelde] op de grond lag) voornoemde [benadeelde] eenmaal of meermalen (met een helm) op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of op/tegen het hoofd heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of met een steen op/tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of een steen op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] heeft/hebben gegooid;
1.
meest subsidiair
hij op of omstreeks 24 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde] eenmaal of meermalen tegen de rug te schoppen en/of te trappen en/of tegen het hoofd te slaan en/of te stompen, tengevolge waarvan voornoemde [benadeelde] ten val is gekomen en/of (toen voornoemde [benadeelde] op de grond lag) voornoemde [benadeelde] eenmaal of meermalen (met een helm) op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of op/tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen en/of met een steen op/tegen het lichaam te slaan en/of een steen op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] te gooien;
3. primair
hij op of omstreeks 24 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, voornoemde [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen (met een helm) op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of eenmaal of meermalen op/tegen het hoofd heeft/hebben geschopt en/of getrapt, althans naar en/of in de richting van het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben geschopt en/of getrapt;
3.
subsidiair
hij op of omstreeks 24 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen (met een helm) op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of eenmaal of meermalen op/tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover dat nog aan het oordeel van het hof is onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bespreking verweren

Voorwaardelijk opzet
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van de onder 3 primair tenlastegelegde poging tot doodslag dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat het tegen [slachtoffer 1] uitgeoefende geweld een aanmerkelijke kans op diens dood teweeg heeft gebracht; daarnaast was dus evenmin sprake van het bewust aanvaarden door de verdachte van die kans.
De advocaat-generaal heeft zich, evenals de raadsman, op het standpunt gesteld dat de onder 3 primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet bewezenverklaard kan worden, maar wel de poging tot zware mishandeling.
Het hof overweegt dat niet ter discussie staat dat door de verdachte en de medeverdachte geweld is uitgeoefend op enerzijds [benadeelde] (feit 1) en anderzijds [slachtoffer 1] (feit 3).
Het hevige geweld dat door de verdachte en zijn medeverdachte tegen [benadeelde] is uitgeoefend (feit 1), kan qua ernst en mogelijke gevolgen voor [benadeelde] worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. [benadeelde] is - nog nadat hij meermalen geslagen en gestompt was en op de grond lag - meermalen met kracht tegen zijn hoofd geschopt en op zijn hoofd gestampt.
Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde oordeelt het hof dat het door verdachte medegepleegde geweld richting [slachtoffer 1] het karakter heeft van het subsidiair tenlastegelegde medeplegen van mishandeling.
Noodweer
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte zich met succes op noodweer kan beroepen ter zake van deze beide feiten, nu hij door een lid van het andere groepje in zijn arm was gestoken en de medeverdachte vervolgens werd achtervolgd door [benadeelde] die een baksteen in zijn hand hield, waardoor sprake was van een noodweersituatie en dat het geweld dat hij vervolgens heeft uitgeoefend proportioneel en subsidiair was. Indien de grenzen van de geboden verdediging zijn overschreden, dan is deze overschrijding volgens de raadsman het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, ontstaan door de aanranding(en), en was sprake van noodweerexces.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt dat het beroep op noodweer dan wel noodweerexces ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde dient te worden afgewezen. Niet is gebleken dat de verdachte er van op de hoogte was dat hij was gestoken. Zo dat wel het geval is geweest, maakt het tijdsverloop tussen dat steken en het door verdachte uitgeoefende geweld dat de noodzaak om zich te verdedigen niet meer bestond. [benadeelde] was bovendien niet degene die heeft gestoken. Dat [benadeelde] daarnaast een steen naar de medeverdachte [medeverdachte] zou hebben gegooid, blijkt niet uit het dossier, waardoor geen sprake was van een voldoende bedreigende aanval. Ook ten aanzien van het gevecht met [slachtoffer 1] komt de verdachte geen beroep op noodweer toe, nu sprake was van aanvallende gedragingen aan de kant van de verdachte.
Ten aanzien van het beroep op noodweer overweegt het hof als volgt.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden, die uit het dossier blijken.
De verdachte is samen met de medeverdachte [medeverdachte] met een groep van drie andere personen in discussie en uiteindelijk in conflict en gevecht geraakt. Dat waren [benadeelde], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Na de discussie zijn de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meegelopen naar de fietsenstalling achter het Centraal Station. Wat daar is gebeurd blijkt niet uit beelden en is ook overigens niet geheel duidelijk geworden. Wel is vast te stellen dat de verdachte wist dat één van de twee mogelijk een mes bij zich droeg. Dat volgt niet alleen uit de verklaringen van de verdachte en van [medeverdachte], maar ook uit die van de onafhankelijke getuige [getuige]. Ook is vast te stellen dat de verdachte in zijn arm is gestoken met een mes. Korte tijd later heeft [benadeelde] zich bij de verdachte, [medeverdachte] en [benadeelde]’ twee metgezellen gevoegd.
Zo’n tweeënhalve minuut nadat de verdachte en medeverdachte met de twee naar de fietsenstalling waren gelopen, rent [medeverdachte] terug, in de richting van het Centraal Station. Hij wordt daarbij achtervolgd door [benadeelde]. Uit de beschrijving van de camerabeelden, de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte, die van [getuige] en die van [benadeelde] zelf, blijkt dat [benadeelde] tijdens die achtervolging een baksteen in zijn hand houdt. De verdachte rent op zijn beurt achter [benadeelde] aan. De verdachte slaat [benadeelde] daarop driemaal met zijn helm op de rug. Vervolgens komt [slachtoffer 1] op de verdachte af. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 1] op een gegeven moment met zijn arm richting het hoofd van de verdachte slaat. De verdachte slaat [slachtoffer 1] daarop tweemaal met de helm.
Van belang is dat de verdachte en [medeverdachte] de andere drie, [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [benadeelde], als groep mochten zien, nu zij samen optrokken en met zijn drieën tegenover [medeverdachte] en de verdachte stonden. De verdachte heeft een mes gezien – waarmee hij kennelijk is gestoken – en korte tijd later wordt zijn vriend [medeverdachte] achtervolgd door [benadeelde], die een baksteen in zijn hand houdt. In samenhang met de waarneming van het mes mocht de verdachte er gerechtvaardigd van uitgaan dat [medeverdachte] werd aangevallen, waartegen een verdediging noodzakelijk en geboden was. De verdachte heeft daarop, terwijl het gevaar nog niet was geweken, [benadeelde] driemaal op het achterzijde van het bovenlijf geslagen met de motorhelm.
De verdachte heeft door aldus te handelen de grenzen van de gerechtvaardigde verdediging niet overschreden en derhalve voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het meermalen schoppen tegen het hoofd van [benadeelde] door de medeverdachte [medeverdachte] overschrijdt voornoemde grenzen, maar kan de verdachte niet worden tegengeworpen, nu dat pas plaatsvond nadat de verdachte de drie slagen met de helm aan [benadeelde] had gegeven en hij verder geen ander geweld richting [benadeelde] heeft gepleegd. Het beroep op noodweer ten aanzien van de
onder 1 bewezenverklaarde poging tot doodslag slaagt dan ook, wat er toe leidt dat de verdachte ten aanzien van dit feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Kort hierna komt [slachtoffer 1] op de verdachte af. Gezien de reeds bestaande noodweersituatie mocht de verdachte ervan uitgaan dat hij door [slachtoffer 1], die van dezelfde groep deel uitmaakte als [benadeelde], zou worden aangevallen. [slachtoffer 1] heeft zich niet alleen op de medeverdachte [medeverdachte] gericht, maar heeft, naar volgt uit de bekeken camerabeelden, met zijn arm in de richting van verdachte geslagen. De verdachte heeft daarop met zijn helm twee keer geslagen op de bovenrug van [slachtoffer 1]. Daarna heeft de verdachte op [slachtoffer 1] geen geweld meer uitgeoefend. Het hof acht deze twee klappen met de helm niet buitenproportioneel en de verdachte heeft ook hier de grenzen van de gerechtvaardigde verdediging niet overschreden. Ook in dit geval kan het geweld dat de medeverdachte [medeverdachte] vervolgens op [slachtoffer 1] heeft uitgeoefend niet aan de verdachte worden toegerekend, nu dit geweld plaatsvond nadat de verdachte reeds was gestopt was zijn geweld tegen [slachtoffer 1]. Het beroep op noodweer ten aanzien van het in beginsel bewijsbare medeplegen van mishandeling, als onder 3 subsidiair is tenlastegelegd, slaagt dan ook. Dit heeft tot gevolg dat de wederrechtelijkheid die in de tenlastegelegde mishandeling besloten ligt niet kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissingen:

Vrijspraak

Het hof acht op grond van het voorgaande niet bewezen dat de verdachte het hem onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 24 juni 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn mededader voornoemde [benadeelde] meermalen tegen het hoofd heeft gestompt, ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde] ten val is gekomen en toen voornoemde [benadeelde] op de grond lag voornoemde [benadeelde] meermalen met een helm tegen het lichaam heeft geslagen en tegen het hoofd heeft geschopt en getrapt.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Naar aanleiding van het hiervoor overwogene wordt de verdachte vanwege het hem toekomende beroep op noodweer ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde, nu het feit daardoor niet strafbaar is.

Oplegging van straf

Als hiervoor besproken, heeft de Hoge Raad in voornoemd arrest de veroordeling ter zake van feit 2 in stand gelaten. Nu het hof met betrekking tot de feiten 1 en 3 niet tot strafoplegging komt, resteert ter zake alleen feit 2. Het hof bepaalt de op te leggen straf voor het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
In zijn arrest van 27 mei 2019 heeft het hof bewezenverklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van beschadiging van een personenauto. De verdachte heeft inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer, waardoor deze nodeloos financiële schade en overlast heeft ondervonden. Dat mag de verdachte worden aangerekend.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in deze strafzaak is overschreden. Daaraan verbindt het hof, gezien de beperkte hoogte van de op te leggen straf, evenwel geen gevolgen. Het hof volstaat met de constatering van de overschrijding.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 20 uren passend en geboden. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de opgelegde taakstraf in mindering gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag.

Vordering van de benadeelde partij

De verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen, waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. H.A. van Eijk en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 december 2021.
Mrs. Van Heffen en Van der Horst zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.