ECLI:NL:GHAMS:2021:3887

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
200.291.531/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootouder en kleinkinderen in het kader van nauwe persoonlijke betrekking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de oma om een omgangsregeling met haar kleinkinderen vast te stellen. De oma was eerder niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank, omdat er volgens de rechtbank geen sprake zou zijn van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de oma en de kinderen. De oma heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij gedurende de eerste jaren van de kinderen intensief betrokken was bij hun leven, onder andere door hen regelmatig op te vangen en zorg voor hen te dragen. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de oma in haar verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek, dat het recht op omgang regelt. Het hof concludeert dat er bijzondere omstandigheden zijn die wijzen op een nauwe persoonlijke betrekking tussen de oma en de kinderen, ondanks het feit dat er in de afgelopen jaren geen contact meer is geweest. Echter, het hof heeft uiteindelijk het verzoek van de oma om een omgangsregeling af te wijzen, omdat het in het belang van de kinderen zou zijn om de huidige rust en stabiliteit te behouden. De kinderen hebben aangegeven geen contact te willen met de oma, en de moeder heeft geen bereidheid getoond om hierin te veranderen. Het hof heeft ook de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen, die geen draagvlak voor een omgangsregeling zagen. De beslissing van het hof is dat het verzoek van de oma wordt afgewezen, en dat de kinderen gebaat zijn bij de huidige situatie zonder contact met de oma.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.291.531/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/302246 / FA RK 20-2164
Beschikking van de meervoudige kamer van 30 november 2021 inzake
[de oma] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de oma,
advocaat: mr. R.J.C. Silven te Volendam,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.N. Ziekman-Meijerink te Utrecht.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna: [kind 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 16 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De oma is op 15 maart 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De moeder heeft op 17 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 11 oktober 2021, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de oma van 18 oktober 2021, met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De voorzitter heeft op 19 oktober 2021 in het bijzijn van de griffier met [kind 1] gesproken.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 21 oktober 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de oma, bijgestaan door haar advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [raadsvertegenwoordiger] .
De advocaat van de oma heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De voorzitter heeft een korte en zakelijke weergave gegeven van hetgeen met [kind 1] tijdens het kindgesprek is besproken.

3.De feiten

3.1
Uit het, op 25 februari 2014 ontbonden, geregistreerd partnerschap van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [kind 2] , [in] 2011 te [geboorteplaats] .
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 3 juni 2020 is het gezamenlijk gezag van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) over [kind 1] en [kind 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen) beëindigd en is de moeder belast met het eenhoofdig gezag. Het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen is afgewezen en de vader is het recht op omgang met de kinderen ontzegd. De oma is de moeder van de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de oma niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om primair een omgangsregeling vast te stellen die inhoudt dat de kinderen het eerste weekend van de maand van zaterdag 12.00 uur tot zondag 12.00 uur bij haar verblijven en subsidiair een omgangsregeling vast te stellen die inhoudt dat de kinderen het eerste weekend van de maand van zaterdag 12.00 uur tot 19.00 uur bij haar verblijven.
4.2
De oma verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, tussen de oma en de kinderen een omgangsregeling vast te stellen waarbij de kinderen op de volgende momenten bij de oma zullen verblijven, waarvan de eerste twee maanden onder begeleiding:
- om de week op woensdagmiddag uit school tot 17.00 uur;
in de derde en vierde maand:
- om de week op woensdagmiddag uit school tot na het avondeten;
en vervolgens één weekend per vier weken van vrijdag uit school tot zaterdagochtend 10.00 uur, althans een zodanige omgangsregeling vast te stellen die het hof juist zal achten.
Daarnaast verzoekt de oma voorwaardelijk, als het hof geen omgangsregeling toe zal wijzen, te bepalen dat de raad zal onderzoeken of hervatting van contacten tussen de oma en de kinderen in het belang is van de kinderen en zo ja, welke contactregeling het meest in hun belang is, waarna het hof een contactregeling bepaalt in lijn met de uitkomsten van dit raadsonderzoek en de belangen van de kinderen te laten behartigen door een bijzondere curator.
4.3
De moeder verzoekt de oma niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans haar grieven te verwerpen als ongegrond en/of onbewezen, de door de oma gedane verzoeken af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen en de beschikking waarvan beroep – zo nodig onder verbetering/aanvulling van de gronden - te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Allereerst zal het hof beoordelen of de oma ontvankelijk is in haar verzoek een omgangsregeling vast te stellen. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Voor de ontvankelijkheid van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling van een persoon die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind stelt te staan, is vereist dat de verzoeker stelt en -bij betwisting- die nauwe betrekking aantoont. Het enkele bestaan van een familierechtelijke betrekking is niet voldoende om aan te nemen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking of ‘family life’. Daartoe dienen bijkomende omstandigheden, waaruit die nauwe persoonlijke betrekking blijkt, te worden gesteld en – bij betwisting - aannemelijk te worden gemaakt.
5.2
De oma stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en de kinderen, op grond waarvan de oma niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met de kinderen. De oma heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Na de geboortes van de kinderen in 2008 respectievelijk 2011, trok de oma een week bij de ouders in om te helpen met de verzorging van de kinderen. Vervolgens verbleven de kinderen elk weekend bij de oma omdat de ouders veelvuldig feestjes hadden. Bovendien ving de oma de kinderen op, als dat zo uitkwam voor de moeder. De drugsverslaving van de vader zorgde in 2013 voor een breuk tussen de ouders. Na de verbreking van de relatie van de ouders verbleven de kinderen één weekend per drie weken bij de oma en eveneens gedurende het weekend dat de kinderen volgens de geldende regeling bij de vader verbleven;de vader verbleef dan ook in de woning van de oma. De problemen van de vader verergerden en de ruzies die daarop volgden tussen de oma en de vader leverden veel stress op. Om de problematiek te omzeilen en tegemoet te komen aan het veelvuldige contact tussen de oma en de kinderen besloten de oma en de moeder op enig moment, dat de oma, in het weekend dat de kinderen bij haar verbleven, naar de woning van de moeder zou komen zodat het contact tussen de oma en de kinderen in haar woning kon plaatsvinden. Deze situatie waarbij de oma en de kinderen om het weekend, gedurende het weekend in de woning bij de moeder contact hadden, waarbij de oma ook bleef slapen, verliep goed en liep door tot 2016. Daarnaast vierden zij ook nog Kerst en Pasen samen en hielp de oma waar nodig, ook in financiële zin. De oma zorgde wekelijks dagen achtereen voor de kinderen en was betrokken bij de beslissingen die rondom de kinderen werden genomen. Er is dus wel degelijk sprake van ‘family life’ tussen de oma en de kinderen, aldus de oma.
5.3
De moeder betwist de door de oma gestelde nauwe en persoonlijke betrekking met de kinderen. De oma heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bijkomende omstandigheden, waar dat uit blijkt. De door de oma overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen en babyfoto’s maken dit niet anders. Het is volgens haar niet juist dat de kinderen vanaf hun geboorte dagelijks bij de oma zijn geweest en de keren dat de kinderen bij de oma waren zonder dat de moeder erbij was zijn ook op één hand te tellen, omdat de moeder geen oppas nodig had. Ook had de oma geen vaste en structurele oppasdag. Het is juist dat in 2015 de omgang tussen de kinderen en de vader bij de oma thuis plaatsvond voor een korte periode, omdat de vader toen geen eigen woning had. Doordat de oma en de vader ruzie kregen, vond er geen omgang meer plaats bij de oma thuis en heeft de moeder de oma nog enige tijd wekelijks in het weekend opgehaald.
Er is evenwel altijd sprake geweest van een ‘normaal’ grootouder-kleinkind contact dat heeft voortgeduurd tot medio 2017. Daarna is het contact verbroken en hebben de kinderen de oma niet meer gezien. Zij willen ook geen contact meer met de oma. De rechtbank heeft op juiste gronden de oma niet-ontvankelijk verklaard, aldus de moeder.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Of in het onderhavige geval sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de oma en de kinderen zoals bedoeld in artikel 1:377a lid 1 BW, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals onder meer de frequentie en duur van de contacten tussen de oma en de kinderen, de vraag of de contacten plaatsvonden in of buiten afwezigheid van de ouders, of er overnachtingen plaatsvonden, de duur van de contacten in relatie tot de leeftijd van de kinderen en de duur van de periode waarover de contacten hebben plaatsgevonden.
In het door de oma overgelegde Ouderschapsplan, getekend door de ouders op 30 september 2013, is bij de verdeling van de weekendzorg voor de kinderen, het volgende vermeld: ‘Alleen in overleg slapen de kinderen een nachtje bij de moeder van de vader’. In het raadsrapport van 30 maart 2020 dat is opgemaakt in het kader van een procedure tussen de moeder en de vader over het gezag over en de omgang met de kinderen staat op pagina 5 beschreven dat de in dit ouderschapsplan opgenomen zorgregeling geldt onder de voorwaarde dat de vader vrij is van verdovende middelen, anders zijn de kinderen om de week een weekend bij de oma.
Volgens de tijdlijn op pagina 4 in voornoemd rapport is de oma altijd nauw betrokken geweest bij de kinderen. De moeder heeft geprobeerd het frequente contact tussen de kinderen en de oma in stand te houden, ook toen de vader zelf anderhalf jaar lang geen contact had met de oma en geen omgang meer had met de kinderen. Het contact tussen de oma en de kinderen heeft tot half mei 2017 plaatsgevonden; wekelijks bij de moeder thuis en de laatste maanden telefonisch. In haar twee schriftelijke reacties op dit raadsrapport die daarin eveneens zijn opgenomen, is door de moeder de inhoud van het rapport op dit punt niet betwist.
Uit voornoemde stukken en de mondelinge behandeling in hoger beroep, leidt het hof af dat de oma ten tijde van het geregistreerd partnerschap van de ouders, maar ook zeker daarna, veelvuldig contact had met de kinderen en dat zij een betekenisvolle rol speelde in hun leven. Weliswaar betwist de moeder het intensieve en structurele contact tussen de oma en de kinderen, maar naar het oordeel van het hof is genoegzaam vast komen te staan dat de oma tot medio 2017 in belangrijke mate betrokken is geweest bij de kinderen. Dit betekent dat de kinderen sinds hun geboorte, derhalve gedurende een periode van negen jaar respectievelijk (ruim) zes jaar, frequent en intensief contact hebben gehad met de oma. Gelet op de frequentie, regelmaat en de duur van de contacten, die deels buiten de afwezigheid van de ouders plaatsvonden, is het hof van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de kinderen en de oma. De oma is dan ook ontvankelijk in haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling met de kinderen. Het feit dat er reeds ruim vier jaar geen contact meer heeft plaatsgevonden tussen de oma en de kinderen doet hieraan niet af.
Omgang
5.5
Ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.6
De oma kan zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en betoogt dat er op dit moment wel draagkracht en draagvlak is voor het herstel van het contact tussen de kinderen en de oma. Uit het raadsrapport van 30 maart 2020 blijkt dat de therapeutische behandelingen van de kinderen voor rust hebben gezorgd en de oma gaat er dan ook vanuit dat het momenteel goed gaat met de kinderen en dat zij voldoende weerbaar zijn om contact met haar te hebben. Het feit dat de kinderen eerder hebben aangegeven geen contact te willen hebben met de oma, is het gevolg van een loyaliteitsconflict omdat de moeder de oma afwijst, dan wel een vereenzelviging van de oma met de vader. De oma heeft de moeder altijd gezien en behandeld als een eigen dochter en wenst dan ook contact met de kinderen te hebben met haar instemming. De oma staat open voor deskundige begeleiding om hun onderlinge communicatie te verbeteren.
5.7
De moeder stelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het vaststellen van een omgangsregeling gezien de huidige omstandigheden niet in het belang van de kinderen is. Uit het raadsrapport van 30 maart 2020 is juist naar voren gekomen dat de kinderen getuige zijn geweest van spanningen en conflicten bij de oma thuis tussen de vader, zijn partner en de oma. Deze situatie heeft een negatieve invloed gehad op de ontwikkeling van de kinderen. Hiervoor zijn ze ook onder behandeling geweest bij een kinderpsycholoog. Deze therapie is met goed gevolg afgerond waardoor het beter gaat met de kinderen. De moeder is van mening dat het vaststellen van een omgangsregeling met de oma een onaanvaardbaar risico oplevert dat de huidige positieve ontwikkeling van de kinderen wordt doorbroken, temeer nu de kans aanwezig is dat, als de oma de kinderen weer gaat zien, de vader daarbij ook betrokken wordt. Een omgangsregeling komt daardoor in strijd met hun zwaarwegende belangen, aldus de moeder.
5.8
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd geen omgangsregeling vast te leggen. De raad vindt de wens van de oma daartoe terecht en begrijpelijk, maar er is geen draagvlak voor onbelast contact met de kinderen. De kinderen zijn kwetsbaar en belast door een turbulente jeugd. Zij hebben zelf ook aangegeven dat zij rust willen. Daarnaast is sprake van een slechte verstandhouding tussen de moeder en de oma en is bij de moeder geen bereidheid hieraan te werken, hetgeen de vaststelling van een omgangsregeling eveneens in de weg staat. Benoeming van een bijzondere curator lost het probleem van de basisvoorwaarden voor goede omgang niet op. Tevens zal dit een extra belasting met zich meebrengen voor de kinderen, aldus de raad.
5.9
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting acht het hof zich voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen. Anders dan de oma meent, is nader onderzoek door de raad en de benoeming van een bijzondere curator niet nodig.
Uit het raadsrapport van 30 maart 2020 blijkt dat de kinderen een zeer belast verleden hebben, met name door de drugsverslaving van de vader en de daaruit gevolgde problematiek . Mede uit de informatie van de psycholoog blijkt dat de kinderen veel hebben meegemaakt tijdens de omgangsmomenten met de vader en de oma. Zij waren getuige van spanningen en conflicten tussen de vader, zijn partner en de oma. Dit heeft voor veel onrust gezorgd bij de kinderen en leidde tot een al dan niet tijdelijke verstoring in hun ontwikkeling. Hiervoor zijn zij in behandeling geweest bij een kinderpsycholoog. Deze therapie is met goed gevolg afgerond, waardoor het nu beter gaat met de kinderen.
Uit het gesprek dat de voorzitter met [kind 1] heeft gevoerd, blijkt dat [kind 1] voorlopig geen enkele omgang met de oma wil, zelfs niet telefonisch of via een kaart. Zij heeft op dit moment behoefte aan rust.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is ook gebleken dat de oma en de moeder elkaar veel verwijten en dat het niet mogelijk lijkt om hierin op korte termijn verandering in te bewerkstelligen. Bij bemiddelingsgesprek, zoals door de raad is geopperd, of mediation, is de oprechte intentie om tegenstellingen te overbruggen van beide deelnemers een minimale vereiste, hetgeen op dit moment niet haalbaar lijkt.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het vaststellen van een omgangsregeling niet in het belang is van de kinderen. Net als de rechtbank overweegt het hof dat bij de kinderen hiervoor op dit moment geen draagkracht en geen draagvlak is. De kinderen zijn gebaat bij de rust en stabiliteit die zij nu ervaren na veelvuldig blootgesteld te zijn aan spanningsvolle situaties die niet bij hun rol en leeftijd passen. Het opleggen van een omgangsregeling waarvoor [kind 1] nu niet open staat, zal zelfs een averechts effect kunnen hebben op een eventuele toenadering van de kinderen tot de oma in de toekomst.
Gelet hierop zal het hof het verzoek van de oma tot het vaststellen van een omgangsregeling afwijzen.
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder toegezegd de oma tegemoet te willen komen door één keer per twee à drie maanden in een emailbericht informatie over de kinderen aan de oma te verstrekken, dat wil zeggen een kort verslag met betrekking tot het welzijn van de kinderen vergezeld van een recente foto. Het hof heeft het besprokene ter zitting aldus verstaan dat de oma niet zal reageren op deze informatieve emailberichten, maar deze informatie enkel ter kennis zal aannemen.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
wijst af het inleidend verzoek van de oma;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. G.W. Brands – Bottema en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 30 november 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.