ECLI:NL:GHAMS:2021:3855

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
200.298.982/01 en 200.302.326/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige en verlenging daarvan, met noodzaak tot nader onderzoek naar opvoedvaardigheden moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind A]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikkingen van de kinderrechter van 2 augustus 2021 en 28 september 2021 aangevochten, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind A] respectievelijk was verleend en verlengd. De moeder stelt dat de grond voor uithuisplaatsing ontbreekt en dat zij in staat is om [kind A] adequaat te begeleiden. De GI en de vader daarentegen hebben ernstige zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en pleiten voor bekrachtiging van de beschikkingen.

Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind A] noodzakelijk was en is in het belang van haar verzorging en opvoeding. De zorgen van de GI zijn onderbouwd door rapportages van Family Supporters, die wijzen op een onveilige opvoedsituatie bij de moeder. Het hof heeft geoordeeld dat er nader onderzoek naar de psychische gesteldheid en opvoedvaardigheden van de moeder moet plaatsvinden voordat kan worden beoordeeld of een terugplaatsing van [kind A] bij de moeder mogelijk is. De moeder heeft aangegeven bereid te zijn mee te werken aan een psychologisch onderzoek. Het hof heeft de bestreden beschikkingen bekrachtigd, waarbij het belang van [kind A] voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.298.982/01 en 200.302.326/01
zaaknummers rechtbank: C/15/318259 / JURK 21-1314
C/15/319493 / JU RK 21-1545
beschikking van de meervoudige kamer van 30 november 2021 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.G.T. Meershoek te Den Haag,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Alkmaar, locatie Velserbroek,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [kind A] Ziada(hierna te noemen: [kind A] );
- [vader X] (hierna te noemen: de vader).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter), van 2 augustus 2021 en 28 september 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 23 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 augustus 2021 (zaaknummer in hoger beroep: 200.298.982/01). Zij is op 8 november 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 september 2021 (zaaknummer in hoger beroep: 200.302.326/01).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 november 2021 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn de beide zaken gezamenlijk behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- namens de vader: mr. M.S. Kat, advocaat te Amsterdam;
- namens de GI: de gezinsmanager en een collega;
- namens de raad: [de zittingsvertegenwoordiger] .
De vader was, hoewel op de hoogte, niet bij de mondelinge behandeling aanwezig.

3.De feiten

3.1
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is [kind A] geboren, [in] 2010 te [geboorteplaats] , Egypte. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind A] .
De moeder is tevens moeder van de minderjarige [kind B] (hierna: [kind B] ), geboren [in] 2016 te [geboorteplaats] .
3.2
[kind A] en [kind B] zijn bij beschikking van de kinderrechter van 26 november 2020 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, tot 26 november 2021.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 13 juli 2021 zijn [kind A] en [kind B] met ingang van 9 juli 2021 met spoed uit huis geplaatst in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken.
3.4
[kind A] en [kind B] verblijven in een accommodatie van Family Supporters te [plaats] . Aanvankelijk verbleven zij daar ook, waarna zij enige tijd in een pleeggezin zijn geplaatst.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 2 augustus 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind A] verleend tot 9 oktober 2021, in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
Bij de bestreden beschikking van 28 september 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind A] verlengd tot 26 november 2021, in een voorziening voor pleegzorg.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikkingen, de inleidende verzoeken van de GI tot machtiging uithuisplaatsing van [kind A] en tot verlenging van die machtiging, af te wijzen.
4.3
De GI en de vader verzoeken de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De duur van de machtiging bedraagt ingevolge artikel 1:265c lid 1 BW ten hoogste een jaar. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat de rechter de duur van de machtiging telkens met ten hoogste een jaar kan verlengen.
5.2
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op respectievelijk 9 oktober 2021 en 26 november 2021 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode tot de voormelde tijdstippen te laten toetsen en behoort haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periodes waarvoor de maatregel gold, zijn verstreken.
5.3
De moeder stelt dat de grond voor uithuisplaatsing van [kind A] ontbreekt. Zij onderkent dat [kind A] problemen heeft, zoals woedeaanvallen, maar zij kan [kind A] daarin goed begeleiden en weet daar ook verder adequaat mee om te gaan. Ze heeft altijd samengewerkt met de hulpverlening en herkent zich niet in de zorgen van de GI over haar functioneren bij de verzorging en opvoeding van [kind A] . Als er al zorgen over de veiligheid van [kind A] zouden zijn, dan kan de ondertoezichtstelling worden aangewend om deze weg te nemen. Door de uithuisplaatsing heeft [kind A] bovendien enige tijd geen (goed) onderwijs genoten en heeft zij herhaaldelijk moeten wisselen van verblijfplaats. Daarmee is de uithuisplaatsing in strijd met haar belangen, zeker nu zij gescheiden is van de moeder en met haar slechts zeer beperkt contact heeft.
5.4
De GI verwijst naar de observaties van Family Supporters bij de moeder thuis. Mede op grond daarvan heeft zij ernstige zorgen over de emotionele beschikbaarheid, psychische gesteldheid en opvoedvaardigheden van de moeder. Deze zorgen en het feit dat de moeder niet (tijdig) wilde of kon meewerken aan een gezinsopname vormden voldoende grond voor de uithuisplaatsing van [kind A] . De zorgen zijn nog niet weggenomen, zodat de grond voor uithuisplaatsing nog steeds bestaat. Eerst moet nader onderzoek worden verricht om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder. Sinds de uithuisplaatsing gaat het beter met [kind A] , aldus de GI.
5.5
De vader deelt de zorgen over de moeder en onderschrijft het standpunt van de GI. Het gaat nu inderdaad beter met [kind A] en hij heeft inmiddels weer regelmatig omgang met haar.
5.6
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
5.7
Het hof zal hierna, waar nodig, op de verschillende standpunten nader ingaan. Uit de stukken en ter zitting is het volgende gebleken. Sinds 2016 is hulpverlening bij het gezin van de moeder betrokken. [kind A] en haar broer [kind B] zijn toen ook enige tijd onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst. In 2019, na de verhuizing van de moeder met de kinderen naar [gemeente] , is de hulp geïntensiveerd. Onder meer is in september 2019 spoedhulp van Altra ingezet die is afgesloten met een advies voor vervolghulpverlening. De raad heeft eind oktober 2019 een beschermingsonderzoek verricht. Eind mei 2020 is Levvel begonnen met de inzet van VIG (Voorwaardelijke Interventie in Gezinnen), maar dit heeft niet tot een positief resultaat geleid. Op 26 november 2020 is [kind A] onder toezicht gesteld van de GI, omdat sprake was van een concrete ontwikkelingsbedreiging. [kind A] vertoonde gedragsproblemen en in haar opvoedsituatie bij de moeder was sprake van basale onveiligheid, van gebrek aan structuur, voorspelbaarheid en continuïteit en van het uitblijven van de nodige (extra) ondersteuning voor [kind A] , aldus de betreffende beschikking van de kinderrechter. De GI heeft [kind A] op 7 juni 2021 aangemeld bij Family Supporters. Het doel was objectieve observatie in te zetten in het gezin om te kunnen bepalen welke hulpverlening daar nodig was. Family Supporters heeft het gezin in de periode van 14 juni 2021 tot 9 juli 2021 een aantal malen geobserveerd. De conclusie van Family Supporters luidt blijkens haar rapportage van 12 juli 2021 onder meer als volgt: ‘[Het] valt op dat moeder inconsequent en onvoorspelbaar reageert op de kinderen. Moeder lijkt daarnaast voorbij te gaan de behoeftes van de kinderen, door niet of op een onverantwoorde manier te reageren op kindsignalen die [kind B] en [kind A] vertonen. Moeder wijst [kind A] tijdens de observaties openlijk af, door haar herhaaldelijk naar haar kamer te sturen of niet op haar te reageren. Het gebrek aan voorspelbaarheid en continuïteit zorgt voor een onveilige opvoedsituatie.’ Family Supporters heeft naar aanleiding van haar bevindingen en conclusie gezinsopname geadviseerd teneinde voortdurend zicht te houden op het gezin, de leerbaarheid van de moeder te onderzoeken, te werken aan de opvoedvaardigheden van de moeder en te onderzoeken of en welke behandeling de moeder en de kinderen nodig hebben. De moeder heeft aanvankelijk niet meegewerkt aan een onmiddellijke gezinsopname. [kind A] en [kind B] zijn vervolgens met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsopnamefaciliteit van Family Supporters in [plaats] geplaatst. De moeder heeft zich diezelfde dag bij hen gevoegd, maar is enige dagen later na een incident weer vertrokken. Zij vond het geen geschikte plek voor haar en de kinderen en voelde zich er niet veilig. [kind A] is op 27 september 2021 in een pleeggezin geplaatst en volgt sindsdien weer onderwijs op haar oude school. Inmiddels verblijft zij weer bij Family Supporters in [plaats] . Ook daar blijft zij onderwijs op haar oude school volgen. Zij is sinds de uithuisplaatsing veranderd. Ze heeft geen woedeaanvallen meer, is rustiger en vrolijker geworden en wil haar moeder iedere week zien. Omgang met de moeder vindt iedere vrijdag plaats onder begeleiding. De vader heeft ieder weekend omgang met [kind A] . De GI staat een nieuwe gezinsopname voor, maar deze heeft tot op heden niet kunnen plaatsvinden, omdat er overal lange wachtlijsten zijn. De raad heeft de GI ter zitting geadviseerd eerst in te zetten op een psychologisch onderzoek van de moeder, om te bezien of zij voldoende draagkracht heeft voor een gezinsopname en niet zal worden overvraagd. De GI laat onderzoeken of perspectiefplaatsing bij de vader dan wel netwerkplaatsing bij de oma (moederszijde) mogelijk is.
5.8
Het hof is van oordeel dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind A] ten tijde van de bestreden beschikking van 2 augustus 2021 aanwezig waren en dat ook thans nog zijn. De machtiging is dus terecht verlengd bij de bestreden beschikking van 28 september 2021. De uithuisplaatsing van [kind A] was en is nog steeds noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding. De ernstige zorgen van de GI over [kind A] en haar thuissituatie bij de moeder worden onderbouwd door de stukken, waaronder met name de rapportage van Family Supporters van 12 juli 2021. Daaruit blijkt dat de moeder [kind A] niet de veilige en adequate opvoedsituatie biedt die zij gelet op haar gedragsproblematiek nodig heeft. De moeder herkent zich daarin niet, maar de rapportage van Family Supporters bevat voldoende concrete waarnemingen van situaties bij de moeder thuis die dat ondersteunen. Het hof heeft geen aanleiding om aan de juistheid van die waarnemingen en de daarop gebaseerde conclusie te twijfelen. Het hof onderschrijft verder het standpunt van de GI dat nader onderzoek naar de psychische gesteldheid en opvoedvaardigheden van de moeder moet worden verricht voordat kan worden beoordeeld of thuisplaatsing van [kind A] bij de moeder mogelijk is. Met de raad is het hof van oordeel dat eerst moet worden onderzocht of de moeder voldoende draagkracht heeft voor een gezinsopname. Een psychologisch onderzoek van de moeder is daartoe aangewezen. De moeder heeft ter zitting te kennen gegeven reeds gesprekken te voeren met een psycholoog. Zij heeft zich bereid verklaard mee te werken aan een psychologisch onderzoek door i-psy, waarbij zij toestemming geeft dat ook de GI contact kan hebben met en onderzoeksvragen kan stellen aan de psycholoog die het onderzoek verricht, stukken kan indienen ten behoeve van het onderzoek en inzage zal krijgen in de resultaten van het onderzoek. Het hof gaat ervan uit dat de moeder die toezegging in het belang van [kind A] zal nakomen. Afhankelijk van de resultaten van dat onderzoek kan een gezinsopname van de moeder, [kind A] en haar broer [kind B] worden geïnitieerd, zodra daarvoor plaats is. Het hof geeft de moeder in overweging ook aan deze gezinsopname in het belang van haar kinderen onvoorwaardelijk haar medewerking te verlenen.
5.9
Dit leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikkingen zal bekrachtigen. Hetgeen de moeder voor het overige nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. M.T. Hoogland en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 30 november 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.