In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling en een aantal winkeldiefstallen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling, omdat de verklaring van het slachtoffer inconsistent was en onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de mishandeling, en het hof oordeelde dat er geen wettig bewijs was voor de tenlastegelegde feiten in zaak A.
Wat betreft de winkeldiefstallen, heeft het hof vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van scheermesjes, tandenborstels, verpakkingen Lenor, tandpasta, babymelk en flessen port. De verdachte had eerder al meerdere veroordelingen voor vermogensdelicten en het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigden. Echter, gezien de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, zoals stabilisatie van zijn financiële situatie en de aanstaande klinische behandeling voor zijn verslaving, heeft het hof besloten om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op te leggen, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf afgewezen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak van het hof vernietigt het eerdere vonnis en doet opnieuw recht, waarbij de verdachte voor de winkeldiefstallen is veroordeeld, maar voor de mishandeling is vrijgesproken.