In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 januari 2014. De verdachte, geboren in 1984, was betrokken bij de invoer van ongeveer 15 kilogram cocaïne. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, met uitzondering van de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, maar het hof heeft de straf herzien. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 22 maanden opgelegd, waarvan 13 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De verdachte heeft spijt betuigd en heeft een stabiele leefsituatie, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.