ECLI:NL:GHAMS:2021:3773

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
23-000481-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met gedeeltelijke bevestiging van het vonnis

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 januari 2014. De verdachte, geboren in 1984, was betrokken bij de invoer van ongeveer 15 kilogram cocaïne. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, met uitzondering van de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, maar het hof heeft de straf herzien. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 22 maanden opgelegd, waarvan 13 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De verdachte heeft spijt betuigd en heeft een stabiele leefsituatie, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000481-14
datum uitspraak: 1 december 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 januari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-801183-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1984,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor het overige bevestigen, met dien verstande dat het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zal vervangen door de bewijsmiddelen die (in geval van cassatie) worden neergelegd in een aanvulling van dit verkort arrest. In het voorgaande ligt besloten dat het hof in hetgeen de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, en ook overigens in het dossier, onvoldoende concrete aanknopingspunten ziet om vast te stellen dat kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] ten aanzien van de invoer van de (ongeveer) 14.873,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne die is aangetroffen in de koffer van [medeverdachte].

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor (het medeplegen van) de invoer van 29.819,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft bepleit dat wordt volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, met daarbij een fors voorwaardelijk strafdeel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging opzettelijk invoeren van bijna 15 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. De ingevoerde hoeveelheid is van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van harddrugs en de handel vormen een bedreiging voor de volksgezondheid. De verdachte heeft met zijn handelen voorts bijgedragen aan de instandhouding van de met de (internationale) handel in verdovende middelen gepaard gaande (gebruikers)criminaliteit.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin wordt voor de invoer van tussen de 10 en 20 kilogram harddrugs een gevangenisstraf voor de duur van 48 tot 60 maanden als uitgangspunt genoemd.
In het licht van het voorgaande overweegt het hof dat de ernst van het bewezenverklaarde feit de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (van aanzienlijke duur) rechtvaardigt.
Bij het bepalen van de strafmaat en modaliteit houdt het hof voorts (in strafmatigende zin) rekening met het volgende. Ten eerste let het hof op de ouderdom van het bewezenverklaarde feit, dat dateert van meer dan 8 jaar geleden. Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 november 2021 blijkt bovendien dat de verdachte daarvoor en sindsdien niet schuldig is bevonden aan het plegen van enig strafbaar feit. Verder betrekt het hof hetgeen uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij de beslissing tot strafoplegging. Uit een ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde verklaring van de verdachte blijkt dat hij spijt heeft en dat deze zaak de afgelopen jaren zwaar op hem heeft gedrukt. De verdachte heeft een baan en woont met zijn vriendin in [land], zodat nieuwe vrijheidsbeneming zwaarwegende negatieve gevolgen voor hem zal hebben. Het hof ziet in de voorgaande omstandigheden grond een gevangenisstraf op te leggen die deels voorwaardelijk is en waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte niet de duur overstijgt van de periode die de verdachte in deze zaak reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Het hof houdt tot slot rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure in hoger beroep. Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld op 6 februari 2014 en het hof doet eerst heden uitspraak. Deze aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn wordt verdisconteerd in de op te leggen straf, in zoverre dat in plaats van de passend en geboden geachte gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 13 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, aan de verdachte wordt opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
13 (dertien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. D. Radder en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 december 2021.
mr. D. Radder is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.