In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over vorderingen van Armaere B.V. en een tweede geïntimeerde tegen de appellant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.B.R. van Griethuysen, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 20 juli 2020 was gewezen. De vordering van Armaere, een deurwaarderskantoor, was gebaseerd op verrichte werkzaamheden en werd door het hof terecht toegewezen, aangezien de appellant de wederpartij was van Armaere. De vordering van de tweede geïntimeerde, die een geldlening had verstrekt aan de appellant, werd gedeeltelijk toegewezen. Het hof oordeelde dat de tweede geïntimeerde medeschuldenaar was, maar niet hoofdelijk aansprakelijk, waardoor de vordering tot een bepaald bedrag werd beperkt. Daarnaast werd een vordering uit onverschuldigde betaling van de tweede geïntimeerde terecht toegewezen. Het hof vernietigde het bestreden vonnis voor zover meer was toegewezen dan het vastgestelde bedrag en bekrachtigde het vonnis voor het overige. De proceskosten werden toegewezen aan Armaere, terwijl de kosten tussen de appellant en de tweede geïntimeerde werden gecompenseerd.