ECLI:NL:GHAMS:2021:3748

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
200.287.264/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vorderingen van Armaere B.V. en [geïntimeerde sub 2] tegen [appellant]

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over vorderingen van Armaere B.V. en een tweede geïntimeerde tegen de appellant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.B.R. van Griethuysen, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 20 juli 2020 was gewezen. De vordering van Armaere, een deurwaarderskantoor, was gebaseerd op verrichte werkzaamheden en werd door het hof terecht toegewezen, aangezien de appellant de wederpartij was van Armaere. De vordering van de tweede geïntimeerde, die een geldlening had verstrekt aan de appellant, werd gedeeltelijk toegewezen. Het hof oordeelde dat de tweede geïntimeerde medeschuldenaar was, maar niet hoofdelijk aansprakelijk, waardoor de vordering tot een bepaald bedrag werd beperkt. Daarnaast werd een vordering uit onverschuldigde betaling van de tweede geïntimeerde terecht toegewezen. Het hof vernietigde het bestreden vonnis voor zover meer was toegewezen dan het vastgestelde bedrag en bekrachtigde het vonnis voor het overige. De proceskosten werden toegewezen aan Armaere, terwijl de kosten tussen de appellant en de tweede geïntimeerde werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.287.264/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8498565 CV EXPL 20-8137
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 november 2021
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. E.B.R. van Griethuysen te Haarlem,
tegen

1.ARMAERE B.V.,

gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.J. Bijl te Deventer,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] , Armaere en [geïntimeerde sub 2] genoemd.
[appellant] is bij exploten van dagvaarding van 16 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2020 (verder: het bestreden vonnis), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Armaere en [geïntimeerde sub 2] als eisers en [appellant] als gedaagde.
Op de dienende dag is tegen [geïntimeerde sub 2] verstek verleend.
[appellant] en Armaere hebben daarna respectievelijk de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd, gezien de appeldagvaardingen, dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van Armaere en [geïntimeerde sub 2] alsnog zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Armaere heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis (voor zover gewezen tussen haar en [appellant] ) zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.

2.Beoordeling

2.1.
In eerste aanleg hebben Armaere, dat een gerechtsdeurwaarderskantoor exploiteert, en [geïntimeerde sub 2] gevorderd dat [appellant] zou worden veroordeeld tot betaling van:
- een bedrag van € 4.493,40, met rente, aan Armaere,
- een bedrag van € 8.494,00, met rente, aan [geïntimeerde sub 2] ,
een en ander met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
[appellant] is weliswaar in rechte verschenen, maar heeft geen verweer gevoerd. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen, voor zover thans van belang, als niet weersproken toegewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. Daartegen komt [appellant] in dit hoger beroep op.
2.2.
Grief Ibevat geen klacht,
grief IImist zelfstandige betekenis. Deze grieven zullen daarom onbehandeld blijven.
De vordering van [geïntimeerde sub 2]
2.3.
Grief IVhoudt in dat de kantonrechter ten onrechte de vordering van [geïntimeerde sub 2] heeft toegewezen.
2.4.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde sub 2] aan zijn vordering onder meer ten grondslag gelegd dat hij [appellant] op 26 mei 2019 een bedrag van € 2.500,00 en op 26 juli 2019 een bedrag van € 4.800,00 heeft uitgeleend en dat [appellant] weigerachtig is deze bedragen – in totaal € 7.300,00 – aan hem terug te betalen, zodat [appellant] tot betaling van deze bedragen moet worden veroordeeld. Voorts heeft [geïntimeerde sub 2] (terug)betaling van een bedrag van € 1.194,00 van [appellant] gevorderd. [geïntimeerde sub 2] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij dit bedrag aan [appellant] heeft betaald opdat deze dat zou betalen aan Armaere. Armaere had namelijk kosten wegens rechtsbijstand gemaakt ten behoeve van [geïntimeerde sub 2] in verband met een door deze tegen de ex-echtgenote van [appellant] , [X] (verder: [X] ), eveneens over deze geldlening gevoerde procedure. Omdat [appellant] dit bedrag echter niet aan Armaere heeft betaald, heeft [geïntimeerde sub 2] het als onverschuldigd betaald van hem teruggevorderd.
2.5.
Op de toewijzing van laatstgemeld bedrag door de kantonrechter heeft de onderhavige grief geen betrekking. Integendeel, [appellant] erkent de verschuldigdheid van dit bedrag en “wenst dit bedrag (…) spoedig te voldoen aan [geïntimeerde sub 2] ”.
2.6.
Tegen de toewijzing van de bedragen van € 2.500,00 en € 4.800,00 voert [appellant] in hoger beroep aan dat [geïntimeerde sub 2] deze bedragen niet aan hem, maar aan [X] heeft uitgeleend: de verstrekking van deze gelden heeft plaatsgevonden op de bankrekening van [X] . [appellant] woonde toentertijd weliswaar nog samen met [X] en deze heeft met die gelden onder meer de huur betaald, maar dat maakt [appellant] nog niet (hoofdelijk) aansprakelijk voor de schuld van [X] . [geïntimeerde sub 2] dient deze bedragen dan ook van [X] (terug) te vorderen, aldus [appellant] .
2.7.
Het hof oordeelt als volgt. Op zichzelf staat niet ter discussie dat [geïntimeerde sub 2] de voormelde bedragen heeft overgemaakt naar een bankrekening van [X] . Echter, [geïntimeerde sub 2] heeft in de inleidende dagvaarding onweersproken gesteld dat [appellant] om de lening heeft gevraagd. [appellant] had daarbij ook een eigen belang omdat hij toen – ondanks zijn echtscheiding – nog bij [X] woonde en met het geleende geld onder meer de huur moest worden betaald. Bovendien blijkt uit de door [geïntimeerde sub 2] in eerste aanleg overgelegde (ongedateerde) WhatsApp berichten van [appellant] dat deze zich ter zake als (mede)schuldenaar beschouwt. [appellant] spreekt in die berichten immers over geld dat hij (niet: [X] of: [X] en hij) binnen zal krijgen, wat dan aan [geïntimeerde sub 2] zal worden betaald. Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat [geïntimeerde sub 2] de gelden niet alleen aan [X] , maar ook aan [geïntimeerde sub 2] heeft uitgeleend. Omdat niet is gesteld of gebleken dat partijen hoofdelijkheid zijn overeengekomen, bestaat voor het aannemen van de door [geïntimeerde sub 2] gestelde hoofdelijkheid evenwel geen grond. De vordering van € 7.300,00 (€ 2.500,00 en € 4.800,00) is daarom terecht toegewezen tot een bedrag van € 3.650,00, met rente, maar het meerdere is dus ten onrechte toegewezen en zal [geïntimeerde sub 2] daarom alsnog worden ontzegd. Dit strookt overigens met het feit dat de kantonrechter bij vonnis van 2 april 2020 in de onder 2.4 bedoelde procedure tussen [geïntimeerde sub 2] en [X] , waarin [geïntimeerde sub 2] eveneens de betaling van € 7.300,00 wegens de onderhavige geldlening had gevorderd, [X] (slechts) tot de helft daarvan heeft veroordeeld, daartoe overwegende dat [geïntimeerde sub 2] niets heeft aangevoerd waaruit zou volgen dat [X] hoofdelijk verbonden is.
2.8.
De slotsom van het voorgaande is dat de grief gedeeltelijk slaagt en voor het overige faalt. Het bestreden vonnis, voor zover gewezen tussen [geïntimeerde sub 2] en [appellant] zal worden vernietigd, voor zover daarbij meer is toegewezen dan € 4.844,00 (de som van € 3.650,00 en € 1.194,00), met rente, en dit meerdere zal alsnog worden afgewezen. Voor het overige zal het bestreden vonnis, voor zover tussen [geïntimeerde sub 2] en [appellant] gewezen, afgezien van de proceskosten waarover in het kader van grief V zal worden geoordeeld, worden bekrachtigd.
De vordering van Armaere
2.9.
Met
grief IIIbetoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte de vordering van Armaere heeft toegewezen.
2.10.
In eerste aanleg heeft Armaere aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij in opdracht van [appellant] , die zei als gemachtigde van [geïntimeerde sub 2] te handelen, kosten heeft gemaakt ten belope van het gevorderde bedrag wegens werkzaamheden voor [geïntimeerde sub 2] in het kader van diens – onder 2.4 genoemde – procedure tegen [X] en dat [appellant] daarom deze kosten heeft te voldoen.
2.11.
[appellant] voert hiertegen in hoger beroep aan dat [geïntimeerde sub 2] hem als gemachtigde heeft ingeschakeld om het door hem ( [geïntimeerde sub 2] ) aan [X] uitgeleende geld terug te vorderen en dat [geïntimeerde sub 2] dan ook de kosten hiervan heeft te dragen. Armaere heeft, zo stelt [appellant] , de verkeerde persoon tot betaling van de door haar gemaakte kosten aangesproken.
2.12.
Het hof wijst dit betoogt van de hand. Het moge zo zijn dat [appellant] zich bij Armaere heeft gepresenteerd als de gemachtigde van [geïntimeerde sub 2] , niet gesteld of gebleken is dat hij Armaere tevens heeft duidelijk gemaakt dat niet hij maar [geïntimeerde sub 2] als opdrachtgever van de aan Armaere verleende opdracht tot rechtsbijstand zou hebben te gelden en dat Armaere de kosten voor de uitvoering van deze opdracht (dan ook) bij [geïntimeerde sub 2] in rekening diende te brengen. Verder is het hof niet gebleken dat [appellant] heeft geprotesteerd tegen de facturen die Armaere bij hem in rekening heeft gebracht. Om die reden is [appellant] opgetreden (niet als onmiddellijk vertegenwoordiger van [geïntimeerde sub 2] maar) als contractuele wederpartij van Armaere, althans mocht Armaere er gerechtvaardigd op vertrouwen dat dit het geval was. [appellant] heeft de hoogte van de vordering niet betwist.
2.13.
De conclusie is dat de grief faalt en dat het bestreden vonnis, voor zover gewezen tussen Armaere en [appellant] , zal worden bekrachtigd, afgezien van de proceskosten waarover aanstonds zal worden geoordeeld.
Proceskosten
2.14.
Grief Vhoudt in dat de kantonrechter [appellant] ten onrechte in de proceskosten van Armaere en [geïntimeerde sub 2] heeft veroordeeld. De grief faalt, omdat uit de voorgaande bespreking van de grieven volgt dat [appellant] in eerste aanleg terecht als de (naar thans wordt geoordeeld: grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten is veroordeeld. Hierbij moet nog worden bedacht dat Armaere en [geïntimeerde sub 2] in eerste aanleg gezamenlijk procedeerden.
2.15.
In hoger beroep zal [appellant] , als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van Armaere. De kosten tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 2] zullen worden gecompenseerd omdat die partijen over en weer ten dele in het ongelijk worden gesteld.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover daarbij aan [geïntimeerde sub 2] meer is toegewezen dan een bedrag van € 4.844,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.250,00 vanaf 26 mei 2019, over € 2.400,00 vanaf 26 juli 2019 en over € 1.194,00 vanaf 17 september 2019, telkens tot de voldoening, en ontzegt [geïntimeerde sub 2] dat meer gevorderde;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor al het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Armaere, tot op heden begroot op € 760,00 wegens verschotten, € 787,00 wegens salaris van de advocaat en € 163,00 wegens nasalaris, te vermeerderen met € 85,00 wegens nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de veertiende dag na dit arrest;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het hoger beroep tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 2] aldus dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, C.A.H.M. ten Dam en T.S. Pieters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.